Examples of using "Spielen" in a sentence and their dutch translations:
Tom wil spelen.
Laten we volleybal spelen.
Laat ons spelen.
Laten we verstoppertje spelen.
Laten we kaart spelen.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Kan je pianospelen?
Wij houden van voetbal spelen.
Kunt ge schaak spelen?
Laat ons spelen.
Kinderen moeten spelen.
Ik wil spelen.
Wil je spelen?
Laten we volleybal spelen.
We spelen op zondag.
- Speelt u voetbal?
- Voetbalt u?
Ze schaken.
Speel hoempa!
Elke zaterdag spelen we voetbal.
Jon kan geen gitaar spelen.
Jij zult binnenkort gaan voetballen.
Ze kan goed piano spelen.
John kon geen gitaar spelen.
Dat speelt geen rol.
Elke zaterdag spelen we voetbal.
Tom kan voetballen.
Niemand wil met Tom spelen.
Elke zaterdag spelen we voetbal.
Je kunt een instrument bespelen.
Woorden maken verschil.
Ik kan gitaar spelen.
Kan je pianospelen?
Betty kan piano spelen.
Tennis spelen is gemakkelijk.
Het is leuk om honkbal te spelen.
Zij kan piano spelen.
Hij kan fluit spelen.
Laten we voetbal spelen.
Kinderen spelen met speelgoed.
Laat de kinderen spelen.
Hij kan gitaar spelen.
Laten we blindemannetje spelen.
Ik wil niet spelen.
Ze spelen vaak samen.
Wij spelen dikwijls schaak.
Laten we kaart spelen.
Kunt ge schaak spelen?
Ik kan tennissen.
Ik ga tennis spelen.
Morgen spelen we voetbal.
Speel je tennis?
Laat de kinderen spelen.
- Laten we honkbal spelen.
- Laten we honkballen.
Wij houden van voetbal spelen.
Ik kan Chopin spelen.
Kunt gij orgel spelen?