Examples of using "Abfahren" in a sentence and their dutch translations:
Hij kan morgen vertrekken.
Tom kan morgen vertrekken.
Wij moeten onmiddellijk vertrekken.
We hadden vroeger moeten vertrekken.
Waarom wil je vandaag weggaan?
De trein zal binnenkort vertrekken.
De trein zal binnenkort vertrekken.
Hoe laat vertrekt de taxi naar het vliegveld?
We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.