Examples of using "Fährt" in a sentence and their dutch translations:
Tom rijdt.
Tom rijdt voorzichtig.
Wie rijdt?
Waar gaat deze trein naartoe?
Betty rijdt snel.
Tom rijdt voorzichtig.
Hij rijdt snel.
Tom rijdt snel.
- Tom rijdt langzaam.
- Tom rijdt traag.
Tom rijdt wel degelijk.
Sami rijdt niet.
- Het schip vaart naar het noorden.
- Het schip vaart noordwaarts.
- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?
Een oude vrouw rijdt in haar auto
De auto loopt snel.
Daar gaat onze bus.
De trein komt eraan!
- Hij rijdt heel snel.
- Hij rijdt heel vlug.
Ze rijdt een BMW.
Tom rijdt in een Toyota.
Naar waar gaat deze trein?
Tom rijdt te langzaam.
Waar gaat die bus naartoe?
Tom bestuurt een Ford.
- Ze rijdt heel snel.
- Zij rijdt heel snel.
Tom rijdt te snel.
Tom rijdt in een BMW.
Tom gaat naar Duitsland.
De auto rijdt elektrisch.
Hij rijdt in een elektrische auto.
Hoe laat gaat uw trein?
Ze rijdt erg goed.
De trein gaat iedere dertig minuten.
- Welke trein gaat naar het centrum?
- Welke trein gaat naar het stadscentrum?
Hij rijdt in een roze Cadillac.
Wanneer vertrekt de volgende bus?
Gaat deze bus naar het strand?
Deze tanker vaart naar Koeweit.
Tom gaat vaak naar Boston.
Hoe laat vertrekt deze trein?
Deze bus gaat naar Minsk.
Hij rijdt dikwijls naar de bibliotheek.
Dit schip vaart naar Vancouver.
Gaat deze bus naar het station?
De trein zal binnenkort vertrekken.
Welke bus gaat naar het vliegveld?
Gaat deze bus naar het museum?
De auto rijdt niet snel.
Ze rijdt in een knalgele sportwagen.
Tom rijdt als een maniak.
Deze trein rijdt heel traag.
Wanneer gaat Tom naar Boston?
Tom rijdt altijd te hard.
Wanneer vertrekt de laatste trein?
"Waar gaat Tom naartoe?" - "Naar München."
Tom rijdt in een oranje Lamborghini.
Papa rijdt altijd te hard.
De auto rijdt op benzine.
Mijn vader rijdt met een heel oude auto.
Hij gaat met de fiets naar school.
De lord rijdt weg met de Ford.