Examples of using "Kipeä" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben ziek.
Tom heeft een zere rug.
Welke tand doet pijn?
Ik heb hoofdpijn.
Ben je ziek?
Tom heeft keelpijn.
- Ik heb rugpijn.
- Mijn rug doet pijn.
- Ik heb pijn aan mijn keel.
- Ik heb keelpijn.
- Ik heb buikpijn.
- Mijn buik doet pijn.
Je ziet er niet goed uit. Ben je ziek?
Mijn voet doet pijn.
Mijn voet doet pijn.
Is jouw hoofdpijn genezen?
- Ik heb pijn aan mijn keel.
- Ik heb keelpijn.
- Heb je hoofdpijn?
- Heeft u hoofdpijn?
- Heb je koppijn?
Is Tom ziek?
Hij is ziek.
Mijn voeten doen pijn.
Ik heb keelpijn en een loopneus.
Hij is ziek.
Ik heb pijn aan mijn ogen.
Hij zei dat hij ziek was geworden, en dat was een leugen.
- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb koppijn.