Examples of using "Toy" in a sentence and their dutch translations:
Mijn speelgoed is kapot.
- Dit stuk speelgoed is van hout.
- Dat speelgoed is van hout gemaakt.
Speel niet met me, Tom.
Hij was tevreden met het speeltje.
Het speeltuig is van hout.
Dat speelgoed is van hout gemaakt.
Het speeltuig is van hout.
Voorzichtig. Dit is geen speelgoed.
Speelgoedverkoop piekt net voor Kerstmis.
Ze kocht een stuk speelgoed voor de jongen.
De kat speelde met de speelgoedmuis.
Een lokale speelgoedwinkel huurt hen in,
Ik vond een baan in een speelgoedwinkel.
Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.
Ik ben je speeltje niet.
Tom heeft een speelgoedhamer en gereedschapskist gekregen voor Kerstmis.
Het speelgoed waarmee de jongen speelde is stuk.
Het meisje liet mij het speelgoed niet zien.
Het kind had een woedeaanval omdat hij het speeltje wilde hebben.
Het kind, wiens speelgoed ik zoek, is mijn zoon.
Ik zou deze pop graag kopen.
Een stormloop van wanhopige ouders vullen speelgoedwinkels in de dagen voor Kerstmis.
Ik ben geen echte vis, ik ben maar een knuffelbeest.