Examples of using "Secretary" in a sentence and their dutch translations:
Hij werd secretaris.
Betaal de secretaris.
Hij nam een nieuwe secretaresse aan.
- Ik heb een secretaris nodig.
- Ik heb een secretaresse nodig.
- U heeft een secretaris nodig.
- Jullie hebben een secretaris nodig.
- Je hebt een secretaris nodig.
Wie is de secretaris?
Maria is Toms secretaresse.
Hij nam een nieuwe secretaresse aan.
Tom kent de staatssecretaris.
Mijn secretaresse zei me dat je gebeld had.
Is de minister van buitenlandse zaken al aangekomen?
De secretaris bleek een spion te zijn.
Zijn secretaresse lijkt de waarheid te weten.
- Mijn zuster werkt als secretaresse in een bank.
- Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.
Ze werkt als secretaresse op een kantoor.
Als secretaris kan hij dat gemakkelijk regelen.
Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.
Mijn secretaresse is de liefste persoon op het kantoor.
De secretaresse opende de post welke die ochtend geleverd was.