Examples of using "Phoned" in a sentence and their dutch translations:
- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?
- Ik belde.
- Ik heb gebeld.
Ze belde.
Tom belde.
- Taninna was aan de telefoon.
- Taninna belde.
Tom belde Maria.
- Tom belde me.
- Tom belde me op.
Een meisje belde me op.
Ik belde.
- Er werd gebeld.
- Iemand heeft gebeld.
Hij heeft me opgebeld.
Je had me direct moeten bellen.
Je had me direct moeten bellen.
Mijn secretaresse zei me dat je gebeld had.
Tom belde Maria.
Iemand heeft gebeld.
Ik heb gebeld.
Ik lag in bed toen je belde.
Ze heeft nog niet gebeld sinds ze naar Londen is gegaan.
- Ik heb hem opgebeld.
- Ik belde hem.
Hij heeft me opgebeld.
Ik had net mijn huiswerk af, toen Ted me opbelde.
Hij heeft me opgebeld.
Ik belde hem.