Examples of using "Puppy" in a sentence and their dutch translations:
Haar puppy is schoon.
Adopteer alsjeblieft deze pup.
De puppy wil slapen.
Tom heeft een puppy gekregen voor Kerstmis.
Ik wil een puppy voor Kerstmis.
Mijn puppy is gestorven, en ik ben vreselijk onthutst.
Tom zegt dat hij een puppy wil voor Kerstmis.
Tom gaf zijn kinderen een puppy voor Kerstmis.
Tom plaatste een foto van zijn puppy op Instagram.
- Tom gaf zijn driejarige zoon een puppy met Kerstmis.
- Tom gaf zijn driejarige zoon een puppy met kerst.
We waren beiden verbaasd over hoeveel ze op een puppy leek,
"Wat een schattig puppy. Waarom heet het Panda?" "Omdat zijn gezicht op dat van een panda lijkt."