Examples of using "Garden" in a sentence and their dutch translations:
"Mijn tuin is van mij!"
- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.
- Hij is in de tuin.
- Ze is in de tuin.
Ik kom uit de tuin.
- Wat een prachtige tuin.
- Wat een leuke tuin.
Zij zijn in de tuin.
We zijn in de tuin.
Ik geef hun tuin water.
Tom houdt van tuinieren.
Maria gaf de tuin water.
Mijn tuin is klein.
En dit is onze tuin.
Ze is in de tuin.
Hij is in de tuin.
Tom heeft de tuin water gegeven.
Deze tuin is prachtig.
Mijn vader is in de tuin.
Tom is nu in de tuin.
Heeft het huis een tuin?
- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.
- Hij is in het bos.
- Ze is in het bos.
- Hij is in de tuin.
- Ze is in de tuin.
- Hij heeft deze tuin aangelegd.
- Hij legde deze tuin aan.
De tuin moet gesproeid worden.
Je tuin heeft wat aandacht nodig.
Ik zie de tuin van je vader.
Elk huis had een tuin.
Wij hebben geen tuin.
Hij besproeit de tuin.
Ze besproeit de tuin.
Ze besproeien de tuin.
- Jullie renden in de tuin.
- U rende in de tuin.
Ik kom uit de tuin.
Ik kom uit de tuin.
Waar is de snoeischaar?
Ze vernielen de tuin.
We hebben een grote tuin.
Ik ga de tuin in.
- Mijn vader is nu in de tuin.
- Mijn vader is voor het ogenblik in de tuin.
Ik plant bonen in mijn tuin.
Er waren geen rozen in de tuin.
de moestuin van de wereld is geworden?
Hadden we maar een tuin!
Ze kweekt tomaten in haar tuin.
De tuin is leeg en bruin.
De tuin ligt nog in de schaduw.
Er was niemand in de tuin.
Zij zijn ook in de tuin.
Hij kweekt tomaten in zijn tuin.
Die deur leidt naar de tuin.
De tuin was vol met bloemen.
- De tuin was vol met bloemen.
- De tuin stond vol met bloemen.
De tuin ligt achter het huis.
Tom kweekt tomaten in zijn tuin.
Ze plukte bloemen in de tuin.
Ze kweken bloemen in de tuin.
Heeft het huis een tuin?
Ons huis heeft een voortuin.
Ze plant rozen in de tuin.
Laten we bloemen plukken in de tuin.
Mijn vader is voor het ogenblik in de tuin.
Onze tuin stond vol onkruid.
Hij kweekt tomaten in zijn tuin.
Helen speelt in de tuin.
De honden zijn in de tuin.