Translation of "They're" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "They're" in a sentence and their dutch translations:

- They're inside.
- They're in.

Zij zijn binnen.

- They're ready.
- They're finished.

Ze zijn klaar.

- They're fantastic.
- They're fabulous.

- Ze zijn fantastisch.
- Zij zijn fantastisch.

- They're everywhere.
- They're everywhere!

- Ze zijn overal.
- Zij zijn overal.

- They're great.
- They're awesome.

- Ze zijn geweldig.
- Zij zijn geweldig.

- They're kids.
- They're children.

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
- Hij is een kind.
- Zij is een kind.
- Ze is een kind.

- They're fine.
- They're doing fine.

- Ze zijn in orde.
- Zij zijn in orde.
- Het gaat goed met ze.

- They're non-binary.
- They're nonbinary.

Hen is non-binair.

They're gray not because they're unsure,

Ze zijn niet grijs omdat ze onzeker zijn,

They're people,

Het zijn mensen,

They're inside.

- Ze zijn binnen.
- Zij zijn binnen.

They're rich.

Ze zijn rijk.

They're stalling.

- Ze zijn aan het uitstellen.
- Zij zijn aan het uitstellen.

They're expensive.

- Ze zijn duur.
- Zij zijn duur.

They're coming.

Ze komen aan.

They're armed.

Ze zijn gewapend.

They're right.

Ze hebben gelijk.

They're ready.

- Ze zijn klaar.
- Zij zijn klaar.

They're weird.

- Ze zijn raar.
- Zij zijn raar.

They're waiting.

- Ze wachten.
- Zij wachten.

They're useless.

- Ze zijn nutteloos.
- Zij zijn nutteloos.

They're upstairs.

- Ze zijn boven.
- Zij zijn boven.
- Ze zitten boven.
- Zij zitten boven.

They're unpredictable.

- Ze zijn onvoorspelbaar.
- Zij zijn onvoorspelbaar.

They're twins.

Wij zijn een tweeling.

They're trying.

- Ze proberen.
- Zij proberen.
- Ze doen hun best.
- Zij doen hun best.

They're trapped.

- Ze zitten vast.
- Zij zitten vast.
- Ze zitten gevangen.
- Zij zitten gevangen.

They're traitors.

Zij zijn verraders.

They're spies.

- Het zijn spionnen.
- Ze zijn spionnen.
- Zij zijn spionnen.

They're smiling.

Ze glimlachen.

They're small.

Ze zijn klein.

They're similar.

- Ze lijken op elkaar.
- Zij lijken op elkaar.

They're quiet.

- Ze zijn stil.
- Zij zijn stil.

They're outside.

- Ze staan buiten.
- Zij staan buiten.

They're nice.

- Ze zijn aardig.
- Zij zijn aardig.

They're new.

- Ze zijn nieuw.
- Zij zijn nieuw.

They're lovely.

- Ze zijn prachtig.
- Ze zijn schattig.
- Zij zijn schattig.
- Zij zijn prachtig.

They're listening.

- Ze luisteren.
- Ze zijn aan het luisteren.

They're late.

- Ze zijn laat.
- Zij zijn laat.

They're kissing.

- Ze zoenen.
- Zij zoenen.
- Ze zijn aan het zoenen.
- Zij zijn aan het zoenen.

They're kids.

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.

They're kidding.

- Ze maken een grapje.
- Zij maken een grapje.

They're interested.

- Ze zijn geïnteresseerd.
- Zij zijn geïnteresseerd.

They're impressed.

- Ze zijn onder de indruk.
- Zij zijn onder de indruk.

They're immune.

Ze zijn immuun.

They're harmless.

- Ze zijn ongevaarlijk.
- Zij zijn ongevaarlijk.
- Ze zijn onschadelijk.
- Zij zijn onschadelijk.

They're green.

Ze zijn groen.

They're great.

- Ze zijn geweldig.
- Zij zijn geweldig.

They're good.

Ze zijn goed.

They're foreigners.

Zij zijn buitenlanders.

They're fools.

- Het zijn idioten.
- Het zijn dwazen.

They're fearless.

- Ze zijn onbevreesd.
- Zij zijn onbevreesd.

They're fast.

Ze zijn snel.

They're fantastic.

Zij zijn fantastisch.

They're excellent.

- Ze zijn uitstekend.
- Zij zijn uitstekend.

They're evil.

- Ze zijn kwaadaardig.
- Zij zijn kwaadaardig.

They're escaping.

- Zij ontsnappen.
- Ze ontsnappen.

They're eggs.

Het zijn eieren.

They're early.

- Ze zijn vroeg.
- Zij zijn vroeg.

They're dying.

Ze sterven.

They're downstairs.

- Ze zijn beneden.
- Zij zijn beneden.

They're different.

- Ze zijn anders.
- Zij zijn anders.

They're dangerous.

Zij zijn gevaarlijk.

They're cousins.

- Het zijn neven en nichten.
- Ze zijn neven en nichten.
- Ze zijn neven.
- Het zijn neven.

They're correct.

- Ze hebben gelijk.
- Ze zijn correct.

They're carnations.

Het zijn anjers.

They're babies.

Het zijn baby's.

They're asleep.

Ze slapen.

They're Asian.

Ze zijn Aziatisch.

They're alive.

Ze zijn in leven.

They're fighting.

- Ze zijn aan het vechten.
- Ze vechten.

They're arguing.

- Ze maken ruzie.
- Ze zijn aan het ruziën.
- Ze zijn aan het discussiëren.

They're strong.

Zij zijn sterk.

They're scared.

- Ze zijn bang.
- Zij zijn bang.

They're talking.

Ze zijn aan het praten.

They're students.

- Het zijn studenten.
- Ze zijn studenten.

They're immature.

- Ze zijn onvolwassen.
- Ze zijn immatuur.
- Zij zijn onvolwassen.
- Zij zijn immatuur.

They're blue.

Zij zijn blauw.

They're red.

Zij zijn rood.

They're in.

Zij zijn binnen.

They're cold.

Ze hebben het koud.

They're lesbians.

Zij zijn lesbiennes.

They're cooking.

- Ze koken.
- Zij koken.

They're writing.

Ze schrijven.

They're worried.

Ze zijn bezorgd.

They're safe.

- Ze zijn veilig.
- Zij zijn veilig.