Examples of using "Coming" in a sentence and their dutch translations:
- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.
Ze komt!
We komen eraan!
Er komt iets aan.
- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.
We komen.
- Ik kom.
- Ik kom eraan.
Wie komt?
Ja, ik kom.
We komen naar binnen.
Bedankt voor het komen.
Ze komen aan.
Tom komt.
Ze komt!
Ik kom eraan!
Ik kom.
Wie komt?
Bedankt voor het komen.
Tom komt eraan.
Ik kom onmiddellijk.
Ik kom.
De trein komt eraan!
- Ik kom.
- Ik kom al.
Ik kom eraan, Dana.
Ja, ik kom.
De lente komt.
- De zomer komt eraan.
- Het wordt zomer.
Komt Tom?
De winter is in aantocht.
Bedankt voor het komen.
Kom je?
Zij komen hierheen.
Zombies komen eraan!
Iemand kwam eraan!
Kijk! Ze komt eraan!
Hij komt dichterbij.
Ze komen naar huis.
Komt ze?
Hulp komt eraan.
Ik kom terug.
Brrr! De winter komt eraan!
Kerstmis komt eraan!
Komt hij?
Komen ze?
Komt Tom niet?
We komen niet.
Ze komen niet vandaag.
Komen zij ook?
Wie komt er met mij mee?
Ik kom vandaag niet.
Dat heb je moeten zien aankomen.
Hartelijk bedankt voor het komen.
- Ik kom.
- Ik kom al.
- Ik kom eraan.
Je komt met me mee.
Ze bleef op me af komen.