Examples of using "Face" in a sentence and their dutch translations:
- Ga recht tegenover elkaar staan.
- Ga oog in oog staan.
Gezicht.
- We stonden oog in oog.
- We stonden recht tegenover elkaar.
- Ze stonden oog in oog.
- Ze stonden recht tegenover elkaar.
- Laten we man tot man met elkaar praten.
- Laten we elkaar persoonlijk ontmoeten.
Ga recht tegenover elkaar staan, alsjeblieft.
- De twee mannen hebben elkaar van man tot man ontmoet.
- De twee mannen hebben elkaar persoonlijk ontmoet.
- De twee mannen hebben een persoonlijk gesprek gehouden.
- De vijanden stonden oog in oog.
- De vijanden stonden recht tegenover elkaar.
We gingen recht tegenover elkaar zitten.
- Ze moeten recht tegenover elkaar blijven staan.
- Ze moeten oog in oog blijven staan.
- Zie de feiten onder ogen!
- Erken de realiteit!
- Leg je bij de feiten neer!
Kijk naar voren.
- We zaten recht tegenover leidinggevenden.
- We zaten recht tegenover directeuren.
- We zaten recht tegenover directieleden.
We stonden oog in oog met de dood.
Eindelijk hebben ze elkaar persoonlijk ontmoet.
- De twee vijanden stonden oog in oog.
- De twee vijanden stonden recht tegenover elkaar.
Was je gezicht.
Zijn gezicht klaarde op.
- Hij heeft gezichtsverlies geleden.
- Hij leed gezichtsverlies.
Mijn gezicht trilt.
Zij sloeg hem in het gezicht.
Haar gezicht werd plotseling rood.
Ik gaf hem een oorvijg.
Heb je zijn gezicht gezien?
De realiteit die ons te wachten staat,
Ik grijnsde.
Jouw hoofd is rood.
Zijn gezicht werd rood.
Hij lag op zijn rug.
Je gezicht is bleek.
Tom waste zijn gezicht.
Haar gezicht was rood.
Ik gaf hem een oorvijg.
Hij trekt een lelijk gezicht.
Zijn gezicht was rood.
Toms gezicht is rood.
Haar gezicht was bleek.
Toms gezicht is bleek.
Toms gezicht was rood.
Droog je gezicht af.
Hij werd bleek.
- Ik heb haar gezicht niet graag.
- Ik hou niet van haar gezicht.
Je moet de werkelijkheid onder ogen zien.
- Zij sloeg hem in het gezicht.
- Ze gaf hem een oorvijg.
Zij sloeg hem in het gezicht.
Haal die grijns van je smoel.
Zij heeft een rond gezicht.
Ze viel op haar gezicht.
Woede tekende zich af op zijn gezicht.
Hij heeft een leuk gezicht.
Zijn wangen brandden van schaamte.
Haar gezicht werd plotseling rood.
Tom heeft geen knappe voorgevel.
Was je gezicht en je handen.
Heb je zijn gezicht gezien?
Bekijk het leven met een glimlach!
Hij heeft een rond gezicht.
De vader wast zijn gezicht.
De vrouw wast haar gezicht.
Ik heb haar gezicht niet graag.
Ik zal Toms gezicht nooit vergeten.
Ik lag op mijn buik.
Was je gezicht.