Examples of using "Talk" in a sentence and their dutch translations:
- Spreek!
- Praat.
- Praat niet.
- Niet praten!
Niet praten!
Praat niet.
Zeg geen onzin!
Zeg geen onzin!
Praat met mij!
We spreken later verder.
We moeten praten.
Niet praten!
Laat ons praten.
Spreek langzamer!
Ik zal het woord voeren.
Praat langzaam.
Als je wilt praten, dan praten we.
- Tom zal praten.
- Tom zal spreken.
We moeten praten.
Praat niet zo hard.
Praat niet tegen mij.
Kunnen we praten?
Praat met Tom.
Laat mij spreken.
- Ik spreek je later nog.
- We spreken later verder.
Vrouwen praten non-stop.
- Praat met me!
- Spreek met me!
Laat hem uitspreken.
We moeten praten.
Geen woorden, maar daden.
- Ik spreek snel.
- Ik praat snel.
Laten we buiten praten!
- We zullen zo meteen spreken.
- We zullen ons zo meteen spreken.
We praten regelmatig.
Zeg niets meer!
Tom kan spreken.
- We spreken later verder.
- We zullen daarna even praten.
Praat met iemand.
Laten we eens serieus praten.
Ik kan niet spreken.
Praat met hen.
- Praat erover!
- Vertel erover!
- Laten we binnenkort een gesprek voeren!
- Laten we binnenkort praten!
Zeg geen onzin!
Ze praten veel.
We moeten praten.
Laten we erover praten.
Zeg geen bullshit!
Ik wil iemand om mee te praten.
In Shop Talk Live
Misschien kunnen we praten.
- Zo moet je niet praten.
- Praat niet op die manier.
Spreek!
Praat niet zo hard.
We hebben niet gesproken gisteren.
- Praat nooit met vreemden.
- Praat nooit met onbekenden.
Er moet iemand spreken.
We willen praten.
Ze willen praten.
Wij praten graag.
Kunnen we later praten?