Examples of using "Ask" in a sentence and their dutch translations:
Vraag!
- Vraagt u het eender wie.
- Vraag maar aan wie dan ook.
Vraag het me!
- Vraag het aan hen.
- Vraag het hem.
- Vraag hem.
Vraag!
Vraag niet.
- Vraag me alles!
- Vraag me maar iets!
- Vraag me iets!
Vraag niet.
- Vraag het aan Tom.
- Vraag Tom.
- Vragen staat vrij.
- Vragen kost niets.
Vraag rond.
- Vraag hen.
- Vraag het aan hen.
Vraag het aan Alex.
Vraag maar!
Laten we het vragen.
Vraag het aan papa!
- Vraag het hem.
- Vraag hem.
Vraagt u het eender wie.
Mag ik naar de reden vragen?
Mag ik je iets vragen?
Dus stel jezelf de vraag,
- Stel je vraag.
- Stel jullie vraag.
Vraag het aan de politieagent.
Ik zal het hem vragen.
Laten we Tom vragen.
Vraag een politieman!
Vraag het me morgen.
Ik vraag het aan Tom.
Vraag iedere vrouw.
Laten we het haar vragen.
Vraag het opnieuw aan Tom!
Vraag het later nog eens.
- Dat heb ik niet gevraagd.
- Ik heb het niet gevraagd.
Laten we het ze vragen.
Vraag het ze nog eens.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Ik ga het Tom vragen.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Mag ik vragen hoe u heet?
Vraag haar, mij op te bellen.
Mag ik een vraag stellen?
Je kan het beter aan iemand anders vragen.
Mag ik hem iets vragen?
Stel maar gerust vragen.
Nu kan je je afvragen:
zal ons gevraagd worden:
Vraag mij iets gemakkelijkers.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Mag ik vragen waarom?
Waarom heb je niets gevraagd?
Ik ga het Tom vragen.
Je zou het misschien moeten vragen.
Waarom vraag je dat?
- Pardon.
- Excuseer!
- Ik bied u m’n verontschuldigingen aan.
- Sorry...
Ik heb het ze niet gevraagd.
Ik heb het haar niet gevraagd.
Vraag geen geld.
Dat hebben ze niet gevraagd.
Wat vroeg Tom?
Laten we het hem vragen.