Translation of "Moet" in Turkish

0.015 sec.

Examples of using "Moet" in a sentence and their turkish translations:

- Moet je weg?
- Moet je weggaan?
- Moet je gaan?

Gitmen gerekir mi?

- Ik moet ervandoor.
- lk moet gaan.
- Ik moet weg.

Gitmeliyim.

- Ik moet studeren.
- Ik moet leren.

Öğrenmek zorundayım.

- Ik moet gaan.
- Ik moet ervandoor.

- Gitmeliyim.
- Şimdi gitmek zorundayım.
- Şimdi gitmeliyim.
- Gitmem gerek.
- Ben gitmeliyim.
- Şimdi gitmem gerek.

- Ik moet terug.
- Ik moet teruggaan.

- Geri gitmeliyim.
- Geri gitmem gerekiyor.

- Je moet terug.
- Je moet teruggaan.

Geri gitmelisin.

- Moet ik weg?
- Moet ik weggaan?

Ben gitmek zorundayım.

- Je moet gaan.
- Je moet vertrekken.

Gitmelisin.

- Jij moet helpen!
- U moet helpen.

Yardım etmek zorundasın.

- Ik moet gaan.
- lk moet gaan.

- Gitmeliyim.
- Ben gitmeliyim.

- Hij moet sterven.
- Hij moet dood.

O ölmeli.

Moet dat?

Gerekli mi?

- Ik moet annuleren.
- Ik moet het afzeggen.

İptal etmeliyim.

- Ik moet ervandoor.
- Ik moet nu weg.

Şimdi gitmem gerekiyor.

- Het moet gewassen worden.
- Dat moet gewassen worden.
- Het moet worden gewassen.

- Yıkanması gerek.
- Yıkanması gerekiyor.

- Ik moet je onderzoeken.
- Ik moet u onderzoeken.
- Ik moet jullie onderzoeken.

Seni muayene etmek zorundayım.

- Je moet je haasten.
- Je moet opschieten.
- U moet opschieten.
- Jullie moeten opschieten.
- Jullie moet je haasten.

Acele etmelisin.

Je moet zo doen... Het moet leeg klinken.

Böyle yapmalısın... Boşalmış gibi ses çıkmalı.

- Ge moet hem helpen.
- Je moet hem helpen.

Ona yardımcı olmalısın.

- Je moet voorzichtig zijn.
- U moet voorzichtig zijn.

Dikkatli olmalısın.

- Je moet behoedzaam zijn.
- Je moet voorzichtig zijn.

Dikkatli olmalısın.

- Ik moet gaan slapen.
- Ik moet naar bed.

- Uyumam lazım.
- Ben yatmaya gitmeliyim.
- Yatmak zorundayım.

- Ik moet onder de douche.
- Ik moet douchen.

- Duş almam gerek
- Duş almam lazım.

- Waar moet ik afstappen?
- Waar moet ik uitstappen?

Nerede inerim?

- Je moet nu weg.
- Je moet nu vertrekken.

Şimdi gitmelisin.

- Ik moet me klaarmaken.
- Ik moet me gereedmaken.

Hazırlanmak zorundayım.

- Wanneer moet je weg?
- Wanneer moet je vertrekken?

Ne zaman gitmek zorundasın.

- Ik moet naar het toilet.
- Ik moet plassen.

- Çiş yapmaya gitmem gerekiyor.
- Gidip işemem lazım.

- Waarom moet je ervandoor?
- Waarom moet je weg?

Neden gitmelisin?

- Moet ik nog verder gaan?
- Moet ik doorgaan?

Devam etmem gerekiyor mu?

- Dit moet gedaan worden.
- Dit moet worden gedaan.

Bunun yapılması gerekir.

- De mens moet werken.
- Een mens moet werken.

Bir adam çalışmak zorundadır.

Dat moet opnieuw.

Bunu tekrar denemeliyiz.

Natuurlijk moet dat.

Elbette bilebiliriz.

Hij moet oppassen.

Dikkatli olması gerek.

Hij moet handelen.

Harekete geçmeli.

Je moet gaan.

Gitmek zorundasın.

Moet ik overstappen?

Benim transfer etmem gerekiyor mu?

Vis moet zwemmen.

Balık yüzmeden olmaz.

Ik moet studeren.

Çalışmalıyım.

Tom moet ervandoor.

Tom gitmeli.

Ik moet bellen.

Bir telefon görüşmesi yapmak zorundayım.

Ze moet daarnaartoe.

O oraya gitmeli.

Moet ik studeren?

Çalışmak zorunda mıyım?

Ik moet tanken.

Benzin almam gerekiyor.

Ik moet slapen.

Uyumak zorundayım.

Ik moet gaan.

Gitmem gerekiyor.

Ik moet fietsen.

Ben bisiklete binmek zorundayım.

Ik moet terug.

Geri gitmem gerek.

Hij moet komen.

O gelmek zorunda.

Ik moet binnen.

- İçeri girmem gerekiyor.
- İçeri girmeliyim.
- İçeri girmek zorundayım.

Ik moet leren.

Çalışmak zorundayım.

Ik moet douchen.

Bir duş almak zorundayım.

Ik moet teruggaan.

Geri gitmeliyim.

Dat moet niet.

Gerekli değil.

Je moet opstaan.

Sen kalkmak zorundasın.

Je moet stoppen.

- Durmak zorundasın.
- Durmak zorundasınız.

Ik moet schrijven.

Ben yazı yazmalıyım.

Ik moet erheen.

Oraya gitmem gerekiyor.

Ik moet ervandoor.

Gitmem gerek.

Ik moet pissen.

Çiş yapmam gerek.

Ik moet weigeren.

Reddetmeliyim.

Ik moet rusten.

Dinlenmeliyim.

Moet ik doorgaan?

Devam edeyim mi?

Tom moet blijven.

Tom kalmak zorunda.

Je moet vechten!

Dövüşmek zorundasın.

U moet beginnen.

Başlamak zorundasın.

Tom moet betalen.

Tom'un ödemesi gerekiyor.

Ik moet eten.

- Yemek zorundayım.
- Yemek yemek zorundayım.

Moet je gaan?

Gitmek zorunda mısın?

Je moet luisteren.

Dinlemelisin.

Elk moet werken.

Herkes çalışmalı.

Lk moet gaan.

Gitmek zorundayım.

Ik moet overgeven.

Kusacak gibi hissediyorum.

U moet wachten.

Beklemelisiniz.

Je moet weg.

- Gitmeniz gerekiyor.
- Defolup gitmen gerekiyor.

Tom moet werken!

Tom çalışmalıdır.

Ik moet werken.

Çalışmam gerek.

- Ik moet even telefoneren.
- Ik moet een telefoontje doen.

Ben bir telefon görüşmesi yapmak zorundayım.

- Ik moet gaan winkelen.
- Ik moet boodschappen gaan doen.

Ben alışverişe gitmek zorundayım.

- Je moet werken.
- U moet werken.
- Jullie moeten werken.

Çalışmalısın.