Translation of "Jong" in Spanish

0.009 sec.

Examples of using "Jong" in a sentence and their spanish translations:

Ze is jong, misschien te jong.

Es joven, tal vez demasiado joven.

- U bent nog jong.
- Ze zijn nog jong.

- Ellos aún son jóvenes.
- Todavía son jóvenes.

- Jullie zijn niet jong.
- Jij bent niet jong.

No eres joven.

Ze trouwde jong.

Ella se casó joven.

Hij is jong.

- Es joven.
- Él es joven.

Ze is jong.

Es joven.

Tom is jong.

Tom es joven.

Ik ben jong.

Soy joven.

Ze was jong.

- Ella era joven.
- Era joven.

Wij zijn jong.

Somos jóvenes.

Tom stierf jong.

Tom murió joven.

- De schilder is jong gestorven.
- De schilder is jong overleden.

El pintor murió joven.

jong en allemaal Scandinaviërs.

jóvenes y todos escandinavos.

Je bent nog jong.

Todavía eres joven.

Ze zijn nog jong.

Todavía son jóvenes.

Ik ben nog jong.

Soy todavía joven.

De man is jong.

El hombre es joven.

Ik ben niet jong.

No soy joven.

Jullie zijn nog jong.

Ustedes aún son jóvenes.

"Is ze jong?" "Ja."

"¿Ella es joven?" "Sí."

Jij bent niet jong.

No eres joven.

Hij is nog jong.

- Él es todavía joven.
- Todavía es joven.

- We zijn maar eenmaal jong.
- Je bent maar één keer jong.

Sólo se es joven una vez.

Maar de nacht is jong.

Pero la noche es joven.

Maar reeds als jong meisje

Pero desde que era una niñita,

Je bent maar eenmaal jong.

La juventud solo ocurre una vez en la vida.

Jong geleerd is oud gedaan.

Lo que se aprende en la cuna, se lleva a la tumba.

De nacht is nog jong.

- La noche aún es joven.
- La noche acaba de comenzar.

Hij zag er jong uit.

Parecía joven.

Ik zou graag jong zijn.

Desearía ser joven.

Hij ziet er jong uit.

Él se ve joven.

Misschien is hij niet jong.

Quizás él no es joven.

We zijn niet jong meer.

Ya no somos jóvenes.

Ik was jong en onschuldig.

Era joven e inocente.

Hij is jong, maar ervaren.

- Es joven pero experimentado.
- Él es joven, pero experimentado.

Ze was jong en onschuldig.

- Ella era joven e inocente.
- Era joven e inocente.

We zijn maar eenmaal jong.

Sólo se es joven una vez.

Tom ziet er jong uit.

Tom se ve joven.

Hij is jong en vrijgezel.

Él es joven y está soltero.

Tom is nog steeds jong.

Tomás todavía es joven.

Tom werd erg jong kaal.

Tom se volvió calvo muy joven.

Hij is jong en aantrekkelijk.

Él es joven y atractivo.

Tom is jong en naïef.

Tomás es joven e ingenuo.

Tom zag er jong uit.

Tom parecía joven.

- Ik wou dat ik opnieuw jong was.
- Ik zou willen opnieuw jong zijn.

Ojalá yo fuera joven de nuevo.

- Onze leraar ziet er heel jong uit.
- Onze lerares ziet er heel jong uit.

- Nuestro profesor parece muy joven.
- Nuestra profesora se ve muy joven.

- Ze waren jong toen ze trouwden.
- Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

Se casaron cuando aún eran jóvenes.

Is de man oud of jong?

¿El hombre es joven o viejo?

Haar zus ziet er jong uit.

Su hermana parece joven.

Ik rookte toen ik jong was.

Yo fumaba cuando era joven.

Ze is even jong als ik.

Ella es tan joven como yo.

Je moeder is heel jong, niet?

Tu madre es muy joven, ¿verdad?

Zijn zus ziet er jong uit.

Su hermana luce joven.

Mijn tante ziet er jong uit.

Mi tía parece joven.

Hij zag er heel jong uit.

Lucía muy joven.