Translation of "Gaat" in Polish

0.009 sec.

Examples of using "Gaat" in a sentence and their polish translations:

- Gaat u weg?
- Gaat u heen?

Idzie pan?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

- Jak się masz?
- Jak się pan miewa?
- Bawo ni?

- Ze gaat naar Ooita.
- Zij gaat naar Ooita.

Ona jedzie do Oity.

- Wat gaat het kosten?
- Hoeveel gaat het kosten?

Ile tamto będzie kosztowało?

- Het gaat misschien regenen.
- Misschien gaat het regenen.

Chyba będzie padać.

Dit gaat daarop.

a to tu.

Dit gaat eromheen.

To wkładamy tutaj,

Daar gaat hij.

Spróbujmy.

Hoe gaat het?

Jak się masz?

Iedereen gaat dood.

- Każdy umiera.
- Wszyscy umierają.

Het gaat regenen.

- Będzie padał deszcz.
- Będzie padać deszcz.

Wie gaat ernaartoe?

Kto tam idzie?

Het gaat prima.

Czuję się bardzo dobrze.

Het gaat sneeuwen.

- Będzie padał śnieg.
- Będzie padać śnieg.

Gaat u zitten.

Proszę usiąść.

Gaat het regenen?

Czy będzie padać?

- Gaat het goed met jullie?
- Gaat het goed met je?
- Gaat het goed met u?

- Czy wszystko w porządku?
- Wszystko z tobą dobrze?
- Czy wszystko u ciebie OK?

- Het gaat mij goed.
- Het gaat goed met mij.
- Mij gaat het goed.
- Ik ben oké.

- U mnie wszystko w porządku.
- Ze mną wszystko w porządku.

- Hij gaat naar de kleuterschool.
- Hij gaat naar de peuterspeelzaal.

On chodzi do przedszkola.

- Hé, hoe gaat het met je?
- Hoi, hoe gaat het?

Cześć, jak się masz?

- De zon gaat weldra onder.
- De zon gaat zo onder.

Niedługo zajdzie słońce.

De zon gaat onder.

Słońce zachodzi.

Het gaat over kijken

Ale o patrzenie

Onze strijd gaat door...

Nasza walka będzie trwać

Hoe gaat het, Tom?

Jak się czujesz, Tom?

Ze gaat naar avondschool.

Ona chodzi do szkoły wieczorowej.

Waar gaat Tom slapen?

- Gdzie Tom zamierza spać?
- Gdzie Tom będzie spał?

Waar gaat het over?

O czym to jest?

Hoi, hoe gaat het?

Cześć, jak się masz?

Hij gaat je helpen.

On zamierza ci pomóc.

Het gaat vandaag sneeuwen.

Będzie dzisiaj padać śnieg.

Het gaat regenen vanmiddag.

Będzie padać po południu.

Misschien gaat het sneeuwen.

Może padać śnieg.

Morgen gaat het sneeuwen.

Jutro będzie padać śnieg.

Gaat het morgen regenen?

Czy jutro będzie padać?

Ze gaat zelden uit.

Ona rzadko wychodzi na dwór.

De tijd gaat snel.

Czas szybko płynie.

Wanneer gaat u komen?

Kiedy przyjdziesz?

Iets gaat niet goed.

Coś jest nie tak.

Misschien gaat het regenen.

Chyba pada deszcz.

Hoeveel gaat dat kosten?

Ile to będzie kosztowało?

Dit gaat bliksemsnel gaan.

Nie zajmie mi to długo.

Tom gaat niet bekennen.

- Tom się nie przyzna.
- Tom nie przyzna się do winy.

Gaat u even zitten.

Proszę usiąść na chwilę.

Mijn zus gaat trouwen.

Moja siostra wychodzi za mąż.

Hoe gaat het ermee?

Jak się masz?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe maak je het?
- Hoe is het ermee?
- Hoe gaat het met jullie?

Jak się masz?

- Zal hij sterven?
- Zal zij sterven?
- Gaat hij dood?
- Gaat zij dood?

Czy on umrze?

- Hoe gaat het met je vrouw?
- Hoe gaat het met uw echtgenote?

Jak twoja żona?

Oké, je gaat zo klikken.

Przygotuj się do kliknięcia.

Nee, dit gaat niet werken.

Nie, to się nie uda.

Daar gaat hij naar beneden.

Wygląda na to, że prowadzi w dół.

Het gaat ongeveer als volgt.

Leci to tak.

Toch gaat het bloedvergieten door.

Mimo to krew nadal się leje.

Deze kudde gaat nergens heen...

To stado nie ruszy się z miejsca...

...en onze toewijding gaat door.

a nasza służba będzie trwać.

Hoe gaat het werk? -Oké.

- Jak idzie praca? - Idzie.

Maar Uruguay gaat geen toeristenbestemming...

Ale nie myślcie, że Urugwaj stanie się celem

Je gaat dat water in...

Wejście do wody…

Vanmiddag gaat het misschien sneeuwen.

Po południu może być śnieg.

Maria gaat ons morgen helpen.

- Mary pomoże nam jutro.
- Maria nam jutro pomoże.

De vergadering gaat niet door.

Spotkanie zostało odwołane.

Het gaat me te boven.

- To mnie przerasta.
- To ponad moje siły.

Waar gaat de brief over?

O czym jest ten list?

Ze gaat graag alleen wandelen.

Ona lubi spacerować samotnie.

Dit boek gaat over sterren.

- To książka o gwiazdach.
- Ta książka mówi o gwiazdach.

Hoe gaat het met Tom?

Co tam u Toma?

Mijn vader gaat me vermoorden.

Tata mnie zabije.

- Gaat u zitten.
- Zet u.

Usiądź.

Je gaat een baan vinden.

- Znajdziesz posadę.
- Znajdziesz pracę.

Wie gaat het eten betalen?

Kto płaci za jedzenie?

Hij gaat morgen honkbal spelen.

Jutro będzie grał w baseball.

Hallo John! Hoe gaat het?

Witam Cię, John! Jak się masz?

Hoe gaat het op school?

Jak ci idzie w szkole?

Waarschijnlijk gaat het vanmiddag regenen.

Prawdopodobnie będzie padać dziś po południu.

- Hoe gaat het?
- Alles goed?

Jak się masz?