Translation of "Gaat" in Polish

0.025 sec.

Examples of using "Gaat" in a sentence and their polish translations:

- Gaat u weg?
- Gaat u heen?

Idzie pan?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

Jak się masz?

- Het gaat misschien regenen.
- Misschien gaat het regenen.

Chyba będzie padać.

- Ze gaat naar Ooita.
- Zij gaat naar Ooita.

Ona jedzie do Oity.

- Wat gaat het kosten?
- Hoeveel gaat het kosten?

Ile tamto będzie kosztowało?

Dit gaat eromheen.

To wkładamy tutaj,

Dit gaat daarop.

a to tu.

Daar gaat hij.

Spróbujmy.

Hoe gaat het?

Jak się masz?

Iedereen gaat dood.

- Każdy umiera.
- Wszyscy umierają.

Het gaat regenen.

- Będzie padał deszcz.
- Będzie padać deszcz.

Wie gaat ernaartoe?

Kto tam idzie?

Het gaat prima.

Czuję się bardzo dobrze.

Het gaat sneeuwen.

- Będzie padał śnieg.
- Będzie padać śnieg.

Gaat u zitten.

Proszę usiąść.

Gaat het regenen?

Czy będzie padać?

- Gaat het goed met jullie?
- Gaat het goed met je?
- Gaat het goed met u?

- Czy wszystko w porządku?
- Wszystko z tobą dobrze?
- Czy wszystko u ciebie OK?

- Het gaat mij goed.
- Het gaat goed met mij.
- Mij gaat het goed.
- Ik ben oké.

- U mnie wszystko w porządku.
- Ze mną wszystko w porządku.

- Hij gaat naar de kleuterschool.
- Hij gaat naar de peuterspeelzaal.

On chodzi do przedszkola

- Hé, hoe gaat het met je?
- Hoi, hoe gaat het?

Cześć, jak się masz?

- De zon gaat weldra onder.
- De zon gaat zo onder.

Niedługo zajdzie słońce.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe maak je het?
- Hoe is het ermee?
- Hoe gaat het met jullie?

Jak się masz?

Het gaat over kijken

Ale o patrzenie

De zon gaat onder.

Słońce zachodzi.

Onze strijd gaat door...

Nasza walka będzie trwać

Dit gaat bliksemsnel gaan.

Nie zajmie mi to długo.

Mijn zus gaat trouwen.

Moja siostra wychodzi za mąż.

Gaat u even zitten.

Proszę usiąść na chwilę.

Morgen gaat het sneeuwen.

Jutro będzie padać śnieg.

Ze gaat naar avondschool.

Ona chodzi do szkoły wieczorowej.

Waar gaat Tom slapen?

- Gdzie Tom zamierza spać?
- Gdzie Tom będzie spał?

Waar gaat het over?

O czym to jest?

Hoi, hoe gaat het?

Cześć, jak się masz?

Hoeveel gaat dat kosten?

Ile to będzie kosztowało?

Hij gaat je helpen.

On zamierza ci pomóc.

Iets gaat niet goed.

Coś jest nie tak.

Misschien gaat het regenen.

Chyba pada deszcz.

Tom gaat niet bekennen.

- Tom się nie przyzna.
- Tom nie przyzna się do winy.

Misschien gaat het sneeuwen.

Może padać śnieg.

Hoe gaat het, Tom?

Jak się czujesz, Tom?

Ze gaat zelden uit.

Ona rzadko wychodzi na dwór.

Het gaat regenen vanmiddag.

Będzie padać po południu.

Gaat het morgen regenen?

Czy jutro będzie padać?

Wanneer gaat u komen?

Kiedy przyjdziesz?

Het gaat vandaag sneeuwen.

Będzie dzisiaj padać śnieg.

De tijd gaat snel.

Czas szybko płynie.

Hoe gaat het ermee?

Jak się masz?

- Zal hij sterven?
- Zal zij sterven?
- Gaat hij dood?
- Gaat zij dood?

Czy on umrze?

- Hoe gaat het met je vrouw?
- Hoe gaat het met uw echtgenote?

Jak się czuje pańska żona?

Toch gaat het bloedvergieten door.

Mimo to krew nadal się leje.

Het gaat ongeveer als volgt.

Leci to tak.

Je gaat dat water in...

Wejście do wody…

Nee, dit gaat niet werken.

Nie, to się nie uda.

Daar gaat hij naar beneden.

Wygląda na to, że prowadzi w dół.

Deze kudde gaat nergens heen...

To stado nie ruszy się z miejsca...

Maar Uruguay gaat geen toeristenbestemming...

Ale nie myślcie, że Urugwaj stanie się celem

Oké, je gaat zo klikken.

Przygotuj się do kliknięcia.

...en onze toewijding gaat door.

a nasza służba będzie trwać.

Hoe gaat het werk? -Oké.

- Jak idzie praca? - Idzie.

Morgen gaat hij tennis spelen.

Będzie grał jutro w tenisa.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Ona lubi spacerować samotnie.

Tom gaat daar morgen naartoe.

Tom jutro tam pójdzie.

Hij gaat snel te werk.

On działa szybko.

De deur gaat niet open.

Drzwi nie otwierają się.

Vanmiddag gaat het misschien sneeuwen.

Po południu może być śnieg.

Maria gaat ons morgen helpen.

Maria nam jutro pomoże.

Dit boek gaat over sterren.

- To książka o gwiazdach.
- Ta książka mówi o gwiazdach.

Hoe gaat het met Tom?

Co tam u Toma?

Mijn vader gaat me vermoorden.

Tata mnie zabije.

Hallo John! Hoe gaat het?

Witam Cię, John! Jak się masz?

Hoe gaat het op school?

Jak ci idzie w szkole?

- Gaat u zitten.
- Zet u.

Usiądź.

Je gaat een baan vinden.

- Znajdziesz posadę.
- Znajdziesz pracę.

Wie gaat de rekening betalen?

Kto zapłaci rachunek?

De vergadering gaat niet door.

Spotkanie zostało odwołane.

Het gaat me te boven.

- To mnie przerasta.
- To ponad moje siły.

Waar gaat de brief over?

O czym jest ten list?