Translation of "Komt" in Italian

- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.

Sta venendo qualcuno.

Tom komt.

Tom viene.

Komt Tom?

- Tom sta venendo?
- Tom viene?

Wie komt?

Chi viene?

Komt ze?

- Viene?
- Sta venendo?

- Alles komt in orde.
- Alles komt goed.

- Andrà tutto bene.
- Tutto andrà bene.

- Waarschijnlijk komt Tom.
- Waarschijnlijk komt Tom wel.

Tom probabilmente verrà.

- Hij komt zo terug.
- Zij komt zo terug.

- Lui tornerà presto.
- Lui ritornerà presto.

- Komt ge?
- Kom je?
- Komt u?
- Komen jullie?

- Venite?
- Voi venite?

- Hij komt uit Georgia.
- Hij komt uit Georgië.

Viene dalla Georgia.

Nu komt het.

Sentite questa.

Hier komt het.

Iniziamo.

Hoe komt dat?

Come è possibile?

Morgen komt nooit.

Domani non arriva mai.

Hij komt terug.

- Tornerà.
- Lui tornerà.

Hij komt snel.

Verrà in un momento.

De lente komt.

La primavera sta arrivando.

Hier komt Tom.

Ecco che arriva Tom.

Komt hij vanavond?

- Verrà stasera?
- Lui verrà stasera?
- Verrà questa sera?
- Lui verrà questa sera?

Komt u binnen!

Entri!

Tom komt eraan.

Tom sta venendo.

Niemand komt erachter.

- Nessuno lo saprà.
- Non lo saprà nessuno.

Misschien komt ze.

Forse lei verrà.

Komt hij morgen?

- Verrà domani?
- Lui verrà domani?

Alles komt goed.

- Andrà tutto bene.
- Tutto andrà bene.

Hij komt daarna.

- Verrà più tardi.
- Lui verrà più tardi.

Hulp komt eraan.

I soccorsi stanno arrivando.

Kerstmis komt eraan.

Natale sta arrivando.

Tom komt langs.

Tom passa.

Marina komt uit Rusland en Clarissa komt uit Zweden.

Marina viene dalla Russia e Clarissa dalla Svezia.

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

- Sai quando verrà?
- Sapete quando verrà?
- Sa quando verrà?
- Tu sai quando verrà?
- Voi sapete quando verrà?
- Lei sa quando verrà?

- Dit meisje komt van Japan.
- Dit meisje komt uit Japan.

Questa ragazza viene dal Giappone.

- Tom komt vandaag.
- Tom arriveert vandaag.
- Tom komt vandaag aan.

Tom viene oggi.

- Dit geschenk komt van Tom.
- Dit cadeau komt van Tom.

Questo regalo è di Tom.

- Mijn vrouw komt uit Australië.
- Mijn echtgenote komt uit Australië.

Mia moglie viene dall'Australia.

Er komt tocht vandaan.

C'è sicuramente uno spiffero.

Daar komt de helikopter.

Ok, l'elicottero è in arrivo.

Waar komt die vandaan?

Da dove è caduto?

De bus komt eraan.

- L'autobus arriva.
- Arriva l'autobus.

Lucy komt uit Amerika.

Lucy viene dall'America.

Hier komt de bus.

Ecco che arriva l'autobus!

De zon komt op.

Il sole sta sorgendo.

Er komt iets aan.

Sta arrivando qualcosa.

Misschien komt ze morgen.

Forse verrà domani.

Hij komt uit Engeland.

- Viene dall'Inghilterra.
- Lui viene dall'Inghilterra.

Wanneer komt die aan?

Quando arriva?

Ze komt uit Frankrijk.

- Viene dalla Francia.
- Lei viene dalla Francia.

Hij komt uit Wales.

- Viene dal Galles.
- Lui viene dal Galles.

De trein komt eraan!

- Il treno sta arrivando!
- Sta arrivando il treno!

Hij komt uit Genua.

- Viene da Genova.
- Lui viene da Genova.

Hij komt uit Georgië.

Viene dalla Georgia.

Tom komt me ophalen.

- Tom sta venendo a prendermi.
- Tom mi sta venendo a prendere.

Tom komt hier, nietwaar?

- Tom sta venendo qui, vero?
- Tom sta venendo qua, vero?

ZIj komt uit Italië.

- Viene dall'Italia.
- Lei viene dall'Italia.

Kerst komt eraan, nietwaar?

Natale arriva presto, vero?

Het einde komt nabij.

La fine è in vista.

Waar komt hij vandaan?

- Da dove viene?
- Lui da dove viene?

Hij komt waarschijnlijk niet.

Probabilmente non verrà.

Hij komt uit Frankrijk.

- Viene dalla Francia.
- Lui viene dalla Francia.

Na zondag komt maandag.

Dopo la domenica viene il lunedì.

Tom komt uit Boston.

Tom viene da Boston.

Melk komt van koeien.

- Il latte proviene dalle vacche.
- Il latte proviene dalle mucche.

Hij komt uit Duitsland.

- Viene dalla Germania.
- Lui viene dalla Germania.

Dit komt uit Australië.

- Questo viene dall'Australia.
- Questa viene dall'Australia.
- Ciò viene dall'Australia.

Tom komt uit Australië.

Tom viene dall'Australia.

Papa komt morgen thuis.

Papà viene a casa domani.

Wanneer komt hij terug?

Quando tornerà?

Hij komt weldra terug.

Lui tornerà presto.

Jane komt uit Australië.

Jane viene dall'Australia.

Komt Dimitris uit Griekenland?

Dimitris viene dalla Grecia?

Komt Tom uit Boston?

Tom è di Boston?