Translation of "Weten" in German

Wij moeten weten. Wij zullen weten.

Wir müssen wissen. Wir werden wissen.

Zeker weten!

- Natürlich!
- Aber sicher!

Zeker weten.

Gewiss.

- Wil je het weten?
- Wil je weten?

Willst du's wissen?

- We weten niets.
- We weten van niets.

Wir wissen nichts.

- Dit weten we.
- Dit is wat we weten.

Hier ist, was wir wissen.

- Joost mag het weten.
- Joost mag weten waarom.

Weiß der Himmel, warum.

- Ze weten het waarschijnlijk.
- Waarschijnlijk weten ze het.

Sie wissen es wahrscheinlich.

We weten dat.

Wir wissen das.

We weten het.

- Das wissen wir.
- Das wissen wir schon.

We weten genoeg.

Wir wissen genug.

We weten waarom.

Wir wissen, warum.

Zij weten niets.

Sie wissen nichts.

Wat weten zij?

- Was wissen sie?
- Was ist ihnen bekannt?

- Zeker!
- Zeker weten!

Aber sicher!

- Men kan niet alles weten.
- Ik kan niet alles weten.

Man kann nicht alles wissen.

Want we weten allemaal,

Denn wir alle wissen,

Jullie weten dat allemaal.

Das wissen Sie alle.

Ik wilde weten waarom.

und ich wollte wissen warum.

Laat het me weten.

- Lass es mich wissen.
- Gib mir Bescheid!

Joost mag het weten.

Weiß der Himmel, warum.

Ik wil weten waarom.

Ich möchte den Grund wissen.

Weten ze over ons?

Wissen sie von uns?

Niemand kan alles weten.

Niemand kann alles wissen.

Ik moet het weten.

Ich muss es wissen.

We weten het niet.

Wir wissen es nicht.

We willen weten waarom.

Wir wollen wissen, warum.

Ik will alles weten.

Ich will alles wissen.

Tom zal het weten.

Tom wird es wissen.

Ze zullen het weten.

- Sie werden es wissen.
- Sie werden es merken.
- Sie werden das mitkriegen.

Wij weten het allebei.

Das wissen wir beide.

Iedereen moet het weten.

- Jeder muss das wissen.
- Jedermann muss das wissen.

Ik wil het weten.

Ich möchte es wissen.

We weten allemaal waarom.

Wir wissen alle, warum.

We weten het zeker.

Wir sind uns sicher.

We weten niet waarom.

Wir wissen nicht, warum.

Wil je weten waarom?

Willst du wissen, warum?

- Natuurlijk!
- Uiteraard!
- Zeker weten!

- Natürlich!
- Aber sicher doch!

Jullie weten te veel.

- Du weißt zu viel.
- Sie wissen zu viel.
- Ihr wisst zu viel.

Weten jullie het zeker?

- Seid ihr sicher?
- Sind Sie sicher?

Mag ik weten waarom?

Darf ich den Grund erfahren?

- Ik wil het liever niet weten.
- Ik wil dat liever niet weten.

Ich möchte es nicht wissen.

- Tom zal het nooit weten.
- Tom zal het nooit te weten komen.

Tom wird es nie wissen.

Zij die weten, spreken niet veel; zij die spreken, weten niet veel.

Die Wissenden reden nicht viel, die Redenden wissen nicht viel.

Maar dat weten jullie al.

Aber das wissen Sie schon.

Moeten we de waarheid weten.

müssen wir die Wahrheit kennen.

Ik had het kunnen weten,

Und ich hätte wissen sollen,

Weten jullie wie ze zijn?

- Wissen Sie, wer sie sind?
- Wisst ihr, wer sie sind?

Je zou beter moeten weten.

Du hättest es besser wissen müssen.

Je wil het niet weten!

Das willst du nicht wissen!

Ik wil de reden weten.

Ich möchte den Grund wissen.

Dat wil ik ook weten.

Das will ich auch wissen.

Enkelen beweren alles te weten.

Manche behaupten, alles zu wissen.

We zullen het nooit weten.

Das werden wir nie erfahren.

Wil je dat echt weten?

- Möchtest du es wirklich wissen?
- Willst du es wirklich wissen?
- Willst du das wirklich wissen?

Je wilt het niet weten.

Du willst es nicht wissen.

Ik wil de waarheid weten.

Ich will die Wahrheit wissen.

Wil je de toekomst weten?

Möchtest du die Zukunft wissen?

Ik wil het ook weten!

Ich will es auch wissen!

Hij wil de waarheid weten.

Er will die Wahrheit wissen.

Men kan niet alles weten.

Man kann nicht alles wissen.

Jullie weten alles over mij.

Ihr wisst alles über mich.

"Wat willen jullie weten?" "Alles."

- „Was willst du wissen?“ – „Alles.“
- „Was wollen Sie wissen?“ – „Alles.“

We weten wat we willen.

Wir wissen, was wir wollen.

Russen weten alles van beren.

Die Russen wissen alles über Bären.

Ze weten waar Tom is.

Sie wissen, wo Tom ist.

Wat weten we over Tom?

- Was wissen wir über Tom?
- Was ist uns über Tom bekannt?

Ik wil dat niet weten.

Dies will ich nicht wissen.

Wat wil je eigenlijk weten?

Was willst du eigentlich wissen?