Translation of "Bank" in German

0.009 sec.

Examples of using "Bank" in a sentence and their german translations:

- Ze werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.

- Sie arbeitet in einer Bank.
- Er arbeitet in einer Bank.
- Sie arbeitet bei einer Bank.

- Hij werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.

- Er arbeitet in einer Bank.
- Er arbeitet bei einer Bank.
- Er arbeitet in der Bank.

Is de bank open?

Ist die Bank geöffnet?

Waar is de bank?

Wo ist die Bank?

Was de bank dicht?

War die Bank geschlossen?

Hoeveel kost deze bank?

- Wie viel kostet dieses Sofa?
- Was kostet dieses Sofa?

- Ik wil een bank kopen.
- Ik wil graag een bank kopen.

Ich möchte ein Sofa kaufen.

- Ik ga naar de bank.
- Ik ben op weg naar de bank.

Ich gehe zur Bank.

Hij werkt bij een bank.

Er arbeitet bei einer Bank.

Waar is de dichtstbijzijnde bank?

- Wo ist die nächste Bank?
- Wo befindet sich die nächste Bank?

Ik moet naar de bank.

Ich muss zur Bank gehen.

Hij ligt op de bank.

Er liegt auf dem Sofa.

Ik ga naar de bank.

Ich gehe zur Bank.

Ik werk bij een bank.

- Ich arbeite für eine Bank.
- Ich arbeite bei einer Bank.

Ze zat op de bank.

Sie saß auf der Bank.

Tom werkt bij een bank.

Tom arbeitet in einer Bank.

Ze werkt bij een bank.

Sie arbeitet in einer Bank.

Tom lag op de bank.

Tom lag auf dem Sofa.

Zet u op de bank.

- Setz dich auf die Bank.
- Setzen Sie sich auf die Bank.

- De bank bevindt zich naast het postkantoor.
- De bank ligt naast het postkantoor.

Die Bank befindet sich neben der Post.

- Ik wil graag een bank kopen.
- Ik zou graag een bank willen kopen.

Ich möchte ein Sofa kaufen.

- Waarom hebben jullie de bank rood geschilderd?
- Waarom heeft u de bank rood geschilderd?
- Waarom heb je de bank rood geschilderd?

- Wieso hast du die Bank rot gestrichen?
- Wieso haben Sie die Bank rot gestrichen?
- Wieso habt ihr die Bank rot gestrichen?

...met 't oprichten van een bank?'

mit der Gründung einer Bank?"

Ik ben naar de bank geweest.

- Ich bin zur Bank gegangen.
- Ich war auf der Bank.

Laten we op de bank zitten.

Setzen wir uns auf die Bank.

We willen graag een bank kopen.

- Wir würden gerne ein Sofa kaufen.
- Wir würden gern ein Kanapee kaufen.
- Wir möchten ein Sofa kaufen.

Is de bank ver van hier?

Ist die Bank weit von hier?

Mijn vader werkt bij een bank.

Mein Vater arbeitet bei einer Bank.

Mijn broer werkt bij een bank.

Mein Bruder arbeitet in einer Bank.

Ga niet op de bank zitten.

- Setz dich nicht aufs Sofa.
- Setzt euch nicht aufs Sofa.
- Setzen Sie sich nicht aufs Sofa.

Tom ging op de bank zitten.

- Tom setzte sich auf das Sofa.
- Tom setzte sich auf die Couch.

Ik ga op de bank slapen.

Ich werde auf der Couch schlafen.

Tom werkt nu op een bank.

Tom arbeitet jetzt bei einer Bank.

- Mijn zuster werkt als secretaresse in een bank.
- Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.

- Meine Schwester arbeitet als Sekretärin in einer Bank.
- Meine Schwester ist Sekretärin in einer Bank.

...vergelijkt u het overvallen van een bank...

vergleichen Sie einen Bankraub

Stort het geld in een bank a.u.b.

Zahlen Sie das Geld bitte auf einer Bank ein!

Hij heeft veel geld op de bank.

Er hat eine Menge Geld auf der Bank.

Hij is de voorzitter van de bank.

Er ist der Präsident der Bank.

Waarom heb je de bank rood geschilderd?

- Wieso hast du die Bank rot gestrichen?
- Wieso habt ihr die Bank rot gestrichen?

Tom zat op de bank te roken.

Tom saß rauchend auf der Bank.

De bank werd een week geleden beroofd.

Jene Bank ist vor einer Woche überfallen worden.

De bank is niet open op zondag.

Die Bank ist am Sonntag geschlossen.

Ik wil dit soort bank niet kopen.

Ich möchte nicht so ein Sofa kaufen.

Tom en ik zaten op de bank.

Tom und ich saßen auf der Bank.

Waarom hebben jullie de bank rood geschilderd?

Wieso habt ihr die Bank rot gestrichen?

Twee mannen met maskers op, beroofden de bank.

- Zwei Männer mit Masken haben die Bank überfallen.
- Zwei maskierte Männer haben die Bank ausgeraubt.

We zaten op een bank in het park.

Wir saßen auf einer Bank im Park.

Die twee daar op de bank waren Amerikanen.

Die beiden Männer, die auf der Bank saßen, waren Amerikaner.

Dit is een postkantoor, en dat een bank.

Das hier ist ein Postfiliale, und das da ist eine Bank.

Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.

Meine Schwester arbeitet als Sekretärin in einer Bank.

Is er een bank niet ver van hier?

Gibt es eine Bank hier in der Nähe?

Ze zaten op een bank in het park.

- Sie saßen auf einer Parkbank.
- Sie saßen auf einer Bank im Park.
- Sie setzten sich auf eine Parkbank.
- Sie setzten sich auf eine Bank im Park.