Translation of "Supermarkt" in English

- Mary werkt in een supermarkt.
- Mary werkt bij een supermarkt.

Mary works in a supermarket.

Wat een grote supermarkt!

What a big supermarket!

De supermarkt is open.

The supermarket is open.

Is de supermarkt vanavond open?

Is the supermarket open this evening?

Mary werkt bij een supermarkt.

Mary works in a supermarket.

We hebben een grote supermarkt.

We have a big supermarket.

Ik was in de supermarkt.

I have been to the supermarket.

Werk je bij een supermarkt?

Do you work at a supermarket?

- Ik moet vandaag langs de supermarkt gaan.
- Ik moet vandaag langs de supermarkt.

Today I have to drop by the supermarket.

Ik ben naar de supermarkt geweest.

- I've been to the supermarket.
- I have been to the supermarket.

We gingen naar de Aziatische supermarkt.

We went to the Asian supermarket.

Ze kopen groenten in de supermarkt.

They are buying vegetables in the supermarket.

Deze supermarkt verkoopt alleen biologisch eten.

This grocery store only sells organic food.

Alexander gaat vaak naar de supermarkt.

Alexandre often goes to the supermarket.

Hij werkt nu bij een supermarkt.

He now works at a supermarket.

Mijn huis staat dicht bij de supermarkt.

My house is close to the supermarket.

Ik moet vandaag langs de supermarkt gaan.

Today I have to drop by the supermarket.

Sami kocht wat mango's in de supermarkt.

Sami bought some mangoes from the grocery store.

Ik kocht een ananas in de supermarkt.

I bought a pineapple at the supermarket.

Ik heb Jane toevallig in de supermarkt ontmoet.

I met Jane in the department store by chance.

Dit is de grootste supermarkt in de stad.

This is the biggest supermarket in town.

Ze gaat om de drie dagen naar de supermarkt.

She goes to the supermarket every three days.

Tom gaat altijd naar de supermarkt waar Mary werkt.

Tom always goes to the supermarket where Mary works.

Wij wonen in huis nummer vijftig, bij de supermarkt.

We live in house number fifty, nearby the supermarket.

Tom ging naar de supermarkt om iets te kopen.

Tom went to the grocery store to buy something.

Er is een grote supermarkt bij mij in de buurt.

There is a big supermarket in my neighborhood.

Ik ging met Leanne naar de supermarkt en kocht kipnuggets.

I went to the supermarket with Leanne and bought chicken nuggets.

Als je nu naar de vers-afdeling van de supermarkt gaat,

Now when you go to the produce section of the grocery store,

Tom bleef in de auto terwijl Maria naar de supermarkt ging.

Tom stayed in the car while Mary went into the supermarket.

We hebben appels, sinaasappels, brood en pindakaas nodig van de supermarkt.

We need apples, oranges, bread and peanut butter from the supermarket.

Tom kon in de supermarkt niet vinden waar hij naar zocht.

Tom couldn't find what he wanted at the supermarket.

Ik wil dat je naar de supermarkt gaat en wat melk koopt.

I need you to go to the supermarket and buy some milk.

- Deze supermarkt verkoopt alleen biologisch eten.
- Deze winkel verkoopt alleen biologische levensmiddelen.

This grocery store only sells organic food.

Laten we even langs de supermarkt gaan. Ik moet even iets kopen.

Let's swing by the supermarket. I need to buy something.

Ik koop mijn brood nooit in de supermarkt. Ik ga naar de warme bakker.

I don't buy my bread at the supermarket. I go to the bakery.

De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.

The apples from our own tree taste much better than the sprayed apples from the supermarket.

Ik denk dat Tom gisteren naar de supermarkt is geweest, maar ik weet het niet zeker.

- I think Tom went to the supermarket yesterday, but I'm not sure.
- I think that Tom went to the supermarket yesterday, but I'm not sure.

Als je naar een supermarkt gaat, is het beter om een kortingsbon mee te nemen, denk ik.

If you are going to a convenience store, it's better to bring a discount coupon along with you, I think.