Translation of "Llamarlo" in Dutch

- ¿Podés llamarlo?
- ¿Puedes llamarlo?

Kun je hem bellen?

Pero dejen de llamarlo agobio.

maar noem het niet langer idioot druk.

Quiero llamarlo. ¿Tienes su número?

Ik wil hem opbellen. Heb jij zijn nummer?

Él se enojó conmigo por llamarlo petiso.

- Hij werd boos op me omdat ik hem Shorty noemde.
- Hij werd boos op me omdat ik hem kleintje noemde.

No es buena idea llamarlo de inmediato.

Dat is geen goed idee om hem onmiddellijk te bellen.

O como me gusta llamarlo, el Airbnb del cuidado en casa.

of, zoals ik het graag zeg, de Airbnb voor de thuiszorg.