Translation of "Número" in Dutch

Número inalcanzable.

Dit nummer is onbereikbaar.

Distrito número dos.

Kiesdistrict twee.

Dame el número.

Geef mij het nummer.

Saque un número.

Trek een nummer.

- ¿Me das tu número celular?
- ¿Me das tu número de teléfono?
- ¿Puedo tener tu número de teléfono?
- ¿Me da su número de teléfono?

- Mag ik je telefoonnummer?
- Kan ik je telefoonnummer krijgen?
- Mag ik je nummer?

- ¿Me das tu número celular?
- ¿Puede darme su número de móvil?
- ¿Puedes darme tu número de celular?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

¿Qué número calza usted?

Welke schoenmaat heeft u?

No tengo tu número.

Ik heb je nummer niet.

Nos superaban en número.

We waren in de minderheid.

¿Cuál es el número?

Wat is het telefoonnummer?

No tengo el número.

Ik heb het nummer niet.

Es el número perfecto.

Dat nummer is perfect.

- ¿Me das tu número celular?
- ¿Puedes darme tu número de celular?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

- Olvidé tu número de teléfono.
- Se me olvida tu número telefónico.

- Ik ben uw telefoonnummer vergeten.
- Ik ben je telefoonnummer vergeten.
- Ik ben jullie telefoonnummer vergeten.

- ¿Cuál es tu número de teléfono?
- ¿Cuál es su número de teléfono?

- Welk is uw telefoonnummer?
- Welk is je telefoonnummer?

- ¿Cuál es tu número de teléfono?
- ¿Cuál es vuestro número de teléfono?

- Wat is jouw telefoonnummer?
- Wat is uw telefoonnummer?
- Wat is jullie telefoonnummer?

- ¿Me das tu número de teléfono?
- ¿Puedo tener tu número de teléfono?

- Mag ik je telefoonnummer?
- Mag ik je nummer?

- ¿Cuál es el número de mi cuarto?
- ¿Cuál es mi número de habitación?
- ¿Cuál es el número de mi habitación?

Wat is mijn kamernummer?

Número uno: hacer una fogata.

Vuur is onze hoogste prioriteit.

Ella marcó el número equivocado.

Ze draaide het verkeerde nummer.

Dame tu número de teléfono.

- Geef mij uw telefoonnummer.
- Geef me je telefoonnummer.

Anoté su número de teléfono.

Ik heb zijn telefoonnummer genoteerd.

Quiero llamarlo. ¿Tienes su número?

Ik wil hem opbellen. Heb jij zijn nummer?

Podés ubicarme en este número.

Je kunt me op dit nummer bereiken.

Olvidé tu número de teléfono.

- Ik ben uw telefoonnummer vergeten.
- Ik ben jullie telefoonnummer vergeten.

- ¿Te sabes el número telefónico de Tom?
- ¿Te sabes el número de Tom?

Weet jij Toms telefoonnummer?

Aquí tienes mi número de teléfono.

Hier is mijn telefoonnummer.

El 2539 es un número primo.

2539 is een priemgetal.

¿Puedes darme tu número de teléfono?

- Kun je me je telefoonnummer geven?
- Kan je mij je telefoonnummer geven?

Creo que marcaste el número equivocado.

Ik denk dat je het verkeerde nummer hebt.

¿Sabe ella tu número de teléfono?

- Kent zij uw telefoonnummer?
- Kent ze je telefoonnummer?

Su número de habitación, por favor.

Uw kamernummer, alstublieft?

Mi número de teléfono es 789.

Mijn telefoonnummer is 789.

¿Cuál es tu número de teléfono?

Wat is jouw telefoonnummer?

¿Puedes darme tu número de celular?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

¿Me dejas tu número de teléfono?

Mag ik je telefoonnummer?

Pi no es un número entero.

Pi is geen geheel getal.

Yo anoté ese número de teléfono.

Ik heb dat telefoonnummer opgeschreven.

¿Has apuntado el número de teléfono?

Heb je het telefoonnummer opgeschreven?

El número de abejas está disminuyendo.

Het aantal bijen daalt.

El número 2010 tiene dos ceros.

Het getal 2010 bevat twee nullen.

¿Cuál es su número de teléfono?

Welk is uw telefoonnummer?

¿Puede darme su número de móvil?

Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?

- Usted tiene que coger el autobús número 5.
- Tienes que coger el autobús número 5.

- U moet bus 5 nemen.
- Jullie moeten bus 5 nemen.

- Mi número de habitación es el 5.
- El número de mi habitación es el 5.

- Ik heb kamer 5.
- Het nummer van mijn kamer is 5.

El número atómico del hidrógeno es uno.

Het atoomnummer van waterstof is 1.

El número de mujeres trabajadoras está aumentando.

Het aantal werkende vrouwen is aan het toenemen.

El número atómico del hierro es 26.

Het atoomnummer van ijzer is 26.

—Gracias —dijo Dima mientras marcaba el número.

"Bedankt," zei Dima, terwijl hij het nummer draaide.

Parece que tengo que el número incorrecto.

- Ik heb zeker het verkeerde nummer.
- Het lijkt erop dat ik het verkeerde nummer heb.

¿Dónde puedo tomar el autobús número 7?

Waar kan ik bus nummer 7 pakken?

Mi número de habitación es el 5.

- Ik heb kamer 5.
- Het nummer van mijn kamer is 5.

¿Cuál es el número de tu habitación?

- Wat is je kamernummer?
- Wat is uw kamernummer?
- Wat is jullie kamernummer?
- Wat is jouw kamernummer?

Mi número de teléfono es 9876-5432.

Mijn telefoonnummer is 9876-5432.