Translation of "Hiciste" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Hiciste" in a sentence and their dutch translations:

¿Qué hiciste?

- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?

¿Lo hiciste?

- Heb je dat gedaan?
- Is het je gelukt?

¡Qué hiciste!

Wat heb je gedaan?

- ¿Por qué lo hiciste?
- ¿Por qué hiciste esto?

Waarom heb je dit gedaan?

- ¿Ya hiciste tu tarea?
- ¿Ya hiciste tus deberes?

Heb je je huiswerk al gedaan?

¿Qué hiciste ayer?

Wat heb je gisteren gedaan?

Hiciste lo correcto.

Je hebt het juiste gedaan.

¡Lo hiciste adrede!

Je deed het met opzet!

¿Cómo lo hiciste?

- Hoe heb je het gehaald?
- Hoe heeft u het gehaald?
- Hoe hebben jullie het gehaald?
- Hoe heb je het gemaakt?
- Hoe hebben jullie het gemaakt?
- Hoe heeft u het gemaakt?

¿Qué hiciste anoche?

Wat heb je afgelopen nacht gedaan?

¿Hiciste novillos ayer?

Ben je gisteren niet naar school geweest?

- ¿Qué hiciste ayer por la noche?
- ¿Qué hiciste anoche?

- Wat hebt ge gisteravond gedaan?
- Wat heb je afgelopen nacht gedaan?

- ¿Qué hiciste con mi billetera?
- ¿Qué hiciste con mi bolsa?

Wat heb je met mijn handtas gedaan?

- ¿Qué hiciste con ese coche?
- ¿Qué hiciste con ese auto?

Wat heb je gedaan met die auto?

¿Qué hiciste esta mañana?

Wat heb je vanochtend gedaan?

Lo hiciste muy bien.

Je hebt het heel goed gedaan.

¿Ya hiciste tus deberes?

Heb je je huiswerk al gedaan?

Lo hiciste a propósito.

Je hebt dat expres gedaan.

¿Qué hiciste este verano?

Wat heb je deze zomer gedaan?

¿Cómo hiciste esta sopa?

Hoe heb je deze soep gemaakt?

Sabemos lo que hiciste.

We weten wat je gedaan hebt.

¿Por qué hiciste esto?

Waarom heb je dit gedaan?

¿Por qué hiciste eso?

- Waarom heb je dit gedaan?
- Waarom deed je dat?
- Waarvoor heb je het gedaan?

Por cierto, ¿hiciste tu tarea?

Tussen haakjes, hebt ge uw huiswerk gemaakt?

¿Él sabe lo que hiciste?

Weet hij wat gij gedaan hebt?

¿Por qué carajo hiciste eso?

Waarom heb je dat in vredesnaam gedaan?

¿Qué hiciste el domingo pasado?

Wat heb je afgelopen zondag gedaan?

Veo lo que hiciste ahí.

Ik zag wel wat je daar deed.

Me hiciste perder la cabeza.

Je hebt me in vuur en vlam gezet.

¿Qué hiciste en las vacaciones?

Wat heb je in de vakantie gedaan?

Dime qué hiciste en Shounan.

Zeg mij wat ge in Shounan gedaan hebt.

- ¿Qué hiciste ahí?
- ¿Qué hacías allí?

Wat deed je daar?

¿Qué hiciste para la última Navidad?

Wat heb je vorig jaar met kerst gedaan?

- ¿Lo hiciste?
- ¿Lo has hecho tú?

Is het je gelukt?

¿Hiciste la tarea por ti mismo?

Heb je het huiswerk zelf gemaakt?

Quiero saber qué hiciste este verano.

Ik wil weten wat je deze zomer gedaan hebt.

¿Qué hiciste el fin de semana?

- Wat hebt ge tijdens het weekend gedaan?
- Wat heb je het weekend gedaan?

¿Qué hiciste ayer por la noche?

Wat hebt ge gisteravond gedaan?

Hiciste lo que tenías que hacer.

Ge hebt gedaan wat ge moest doen.

- ¿Qué hiciste con mis pantalones?
- ¿Qué hicieron con mis pantalones?
- ¿Qué le hiciste a mis pantalones?

Wat hebben jullie met mijn broek gedaan?

Nunca olvidaré lo que hiciste por mí.

Ik zal nooit vergeten wat je voor mij gedaan hebt.

- ¡Lo has hecho!
- ¡Lo hiciste!
- ¡Lo lograste!

- Je hebt het gedaan!
- Het is je gelukt!

- ¿Cómo lo hiciste?
- ¿Cómo lo has hecho?

- Hoe heb je het gemaakt?
- Hoe hebben jullie het gemaakt?
- Hoe heeft u het gemaakt?

No estoy contento con lo que hiciste.

Ik ben niet tevreden met wat ge gedaan hebt.

Quiero agradecerte lo que hiciste por Tom.

Ik wil jullie graag bedanken voor hetgeen jullie voor Tom hebben gedaan.

- ¿Hiciste la tarea?
- ¿Has hecho los deberes?

Heb je je huiswerk gedaan?

¿Qué hiciste el fin de semana pasado?

Wat heb je vorig weekend gedaan?

- ¿Qué has hecho?
- ¿Qué hiciste?
- ¿Qué hacías?

Wat was je aan het doen?

- ¿Qué has hecho hoy?
- ¿Qué hiciste hoy?

Wat heb je vandaag gedaan?

¿Cuándo fue la última vez que hiciste compras?

Wanneer was het de laatste keer dat je boodschappen hebt gedaan?

- Hiciste trampa.
- Hizo trampa.
- Hicisteis trampa.
- Hicieron trampa.

- Je speelde vals.
- U speelde vals.
- Jullie speelden vals.
- Je hebt valsgespeeld.
- U heeft valsgespeeld.
- Jullie hebben valsgespeeld.
- Je bent vreemdgegaan.
- U bent vreemdgegaan.
- Jullie zijn vreemdgegaan.
- Je ging vreemd.
- U ging vreemd.
- Jullie gingen vreemd.

Y sé que no lo hiciste por mí.

En ik weet dat je het niet voor mij gedaan hebt.

Eres una chica difícil de encontrar. Lo hiciste bien.

Je bent moeilijk te vinden, hè? Je heb het goed gedaan.

- ¿Por qué hiciste eso?
- ¿Por qué lo has hecho?

- Waarom heb je dit gedaan?
- Waarom deed je dat?

- ¿Lo has hecho tú solo?
- ¿Lo hiciste tú solo?

Heb je het zelf gemaakt?

- ¿Has hecho todos los deberes?
- ¿Hiciste todos tus deberes?

Heb je al je huiswerk afgemaakt?

- ¿Por qué no seguiste mi consejo?
- ¿Por qué no me hiciste caso?
- ¿Porqué hiciste caso omiso de lo que te recomendé?

- Waarom volgde je mijn advies niet?
- Waarom volgde u mijn advies niet?
- Waarom volgden jullie mijn advies niet?

- Vi lo que hiciste.
- He visto lo que habéis hecho.

Ik zag wat je had gedaan.

- ¿Qué hizo con mis maletas?
- ¿Qué hiciste con mi equipaje?

- Wat heb je met mijn bagage gedaan?
- Wat heeft u met mijn bagage gedaan?

- ¿Qué hiciste ayer?
- ¿Qué hicieron ustedes ayer?
- ¿Qué hicisteis ayer?

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

- ¿Él sabe lo que hiciste?
- ¿Sabe lo que has hecho?

Weet hij wat je hebt gedaan?

Gracias por el regalo que le hiciste a mi hijo.

- Bedankt voor het cadeau dat je mijn zoon hebt gegeven.
- Bedankt voor het cadeau dat u mijn zoon hebt gegeven.
- Bedankt voor het cadeau dat jullie mijn zoon hebben gegeven.

- ¿Qué has hecho?
- ¿Qué hiciste?
- ¿Qué hacías?
- ¿Qué habéis hecho?

- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?
- Wat waren jullie aan het doen?
- Wat hebben jullie gedaan?

¿Qué hiciste el año pasado en el día de Navidad?

- Wat deed je vorig jaar op kerstdag?
- Wat deed u vorig jaar op kerstdag?
- Wat deden jullie vorig jaar op kerstdag?

- Por cierto, ¿has hecho tu tarea?
- Por cierto, ¿hiciste tu tarea?

Tussen haakjes, hebt ge uw huiswerk gemaakt?

Y sé que no lo hiciste solo para ganar las elecciones.

En ik weet, dat ge dat niet alleen gedaan hebt om verkiezingen te winnen.

- ¡Lo has hecho a propósito!
- ¡Lo hiciste a propósito!
- ¡Lo hicieron a propósito!

- Gij hebt dat met opzet gedaan!
- Dat heb je met opzet gedaan!

- ¿Qué has hecho hoy en la escuela?
- ¿Qué hiciste en la escuela hoy?

Wat heb je vandaag op school gedaan?

- ¿Lo hizo usted solo?
- ¿Lo has hecho tú solo?
- ¿Lo hiciste tú solo?

Heb je dat voor jezelf gemaakt?

- ¿Has hecho todos los deberes?
- ¿Hiciste todos tus deberes?
- ¿Has hecho todas tus tareas?

Heb je al je huiswerk afgemaakt?

- ¿Lo has hecho tú solo?
- ¿Lo has hecho tú sola?
- ¿Tú mismo lo hiciste?

Heb je het zelf gemaakt?

- ¿Qué has hecho?
- ¿Qué hiciste?
- ¿Qué habéis hecho?
- ¿Qué es lo que has hecho?

Wat heb je gedaan?

- El comentario que hiciste en la fiesta sobre el peso de Lisa fue totalmente fuera de lugar.
- El comentario que hiciste en la fiesta acerca del peso de Lisa fue totalmente innecesario.

Uw opmerking op het feest over het gewicht van Lisa was helemaal misplaatst.