Examples of using "Hermano" in a sentence and their dutch translations:
- Hij is mijn broer.
- Dit is mijn broer.
Broeder...
Hij is mijn broer.
Dit is mijn broer.
Breng je broer ook mee.
- Bel je broer.
- Bel uw broer.
- Bel jullie broer.
Tom is mijn broer.
Ik heb een broer.
- Ik ben jouw broer.
- Ik ben jullie broer.
De broer schrijft.
- Je kent mijn broer niet.
- U kent mijn broer niet.
- Jullie kennen mijn broer niet.
Ik ben op zoek naar mijn broer.
Het is van mijn broer.
Mijn broer is een idioot.
- Het is van mijn broer.
- Dat is van mijn broer.
Mijn broer slaapt nog steeds.
Kan uw broer autorijden?
- Hij is mijn jongste broer.
- Hij is mijn jongere broer.
Je broer is erg boos.
Mijn broer is verliefd op jou.
- John is mijn jongere broer.
- John is mijn broertje.
Kan uw broer autorijden?
- Mijn broer is naar tv aan het kijken.
- Mijn broer kijkt tv.
Ik ben fier op mijn broer.
Ik ben ouder dan je broer.
Heb je een broer, Pedro?
Waar is je broer?
Mijn broer zwemt niet.
Mijn broer wil me vermoorden.
Mijn broer praat te veel.
Hij is mijn broer.
Mijn broer is rijk.
Waar is mijn broer?
Ik speelde met mijn broer.
Hoe gaat het met je broer?
Ik heb een oudere broer.
Dit is mijn broer.
Mijn broer is stom.
Mijn broer haat mij.
Wij zijn broer en zus.
Tom is mijn broer.
- Hoe lang is jouw broer?
- Hoe lang is uw broer?
- Hoe lang is jullie broer?
Mijn broer is leraar.
- Ik kende jouw broer.
- Ik kende uw broer.
- Ik kende jullie broer.
Tom is zijn broer.
Mijn broer is ingenieur.
Heb je een tweelingbroer?
Ik heb een tweelingbroer.
- Tom is je broer.
- Tom is jouw broer.
Denk aan jouw broer.
Wie is jouw broer?
Kan uw broer autorijden?