Examples of using "Escuela" in a sentence and their dutch translations:
Uniformen verschillen van school tot school.
Dat is onze school.
Dit is mijn school.
Dat is onze school.
Dat is onze school.
- Hij hield niet van school.
- Hij haatte de school.
Ik haat deze school.
Ik haat school.
Hoe gaat het op school?
Gaat ge naar school morgen?
We gaan naar dezelfde school.
Waar is je school?
Ga naar school.
- Naar welke school ga je?
- Naar welke school ga jij?
Ik ga naar school.
Onze school is afgebrand.
Dit is onze school.
Waar is de school?
Tom ging van school.
Vind je je school leuk?
Waar is je school?
Wees niet te laat op school.
Tot morgen op school.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Ik ga met de bus naar school.
Staat je school in deze stad?
Onze school is 80 jaar oud.
- Hoe geraak jij op school?
- Hoe ga je naar school?
Wat leer je op school?
De school begint in de lente.
School gaat maandag open.
Hoe ben je naar school gekomen?
Hij woont in de buurt van de school.
Ik vind school niet leuk.
- Wanneer zal je terugkomen naar school?
- Wanneer kom je terug naar school?
Hij hield niet van school.
Onze school is vijftig jaar oud.
De school ziet eruit als een gevangenis.
- Ik was te laat op school.
- Ik kwam te laat op school.
Ik moet van school wisselen.
Wij leren Engels op school.
Ik heb het op school geleerd.
Loop jij naar school?
Ik ging lopend naar school.
Ik ga naar een privé-school.
Zij werkt op school.
Ik wil naar school gaan.
Ga je naar de lagere school?
Ben je gisteren naar school gegaan?
Ik ging gisteren naar school.