Translation of "América" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "América" in a sentence and their dutch translations:

- América los ama.
- América os ama.
- América te ama.

- Amerika houdt van je.
- Amerika houdt van u.
- Amerika houdt van jullie.

- América es muy grande.
- América es demasiado grande.
- América es bastante grande.

- Amerika is heel groot.
- Amerika is erg groot.

Colón descubrió América.

Columbus heeft Amerika ontdekt.

Nació en América.

Ze is in Amerika geboren.

¿Quién descubrió América?

Wie heeft Amerika ontdekt?

Nací en América.

Ik ben in Amerika geboren.

América te ama.

Amerika houdt van je.

Lucy viene de América.

Lucy komt uit Amerika.

Él fue a América.

Hij ging naar Amerika.

Quiero ir a América.

Ik wil naar Amerika gaan.

Él volvió de América.

Hij kwam terug uit Amerika.

América es muy grande.

- Amerika is heel groot.
- Amerika is erg groot.

- ¿Qué lengua se habla en América?
- ¿Qué se habla en América?

- Welke taal spreken ze in Amerika?
- Welke taal spreekt men in Amerika?

Tuve que ir a América.

Ik moest naar Amerika gaan.

Ella decidió estudiar en América.

Ze besloot in Amerika te studeren.

Él quiere ir a América.

- Hij wil naar Amerika.
- Hij wil naar Amerika gaan.

"¿América es más grande que Europa?" "Sí, América es más grande que Europa."

Is Amerika groter dan Europa? - Ja, Amerika is groter dan Europa.

- Colón descubrió América en 1492.
- Cristóbal Colón descubrió América en el año 1492.

- Christoffel Colombus ontdekte Amerika in 1492.
- Christoffel Columbus ontdekte Amerika in het jaar 1492.

Por fin, se fue a América.

Eindelijk ging hij naar Amerika.

Su deseo es ir a América.

Hij wil naar Amerika gaan.

¿Qué idiomas se hablan en América?

- Welke talen spreekt men in Amerika?
- Welke talen worden er gesproken in Amerika?

David Beckham vive en América ahora.

David Beckham woont nu in Amerika.

Un día quiero ir a América.

Ik wil op een dag naar Amerika gaan.

América abolió la esclavitud en 1863.

De Verenigde Staten hebben de slavernij afgeschaft in 1863.

¿Qué lengua se habla en América?

Welke taal spreekt men in Amerika?

¿Estuviste en América el mes pasado?

- Was je vorige maand in Amerika?
- Was u vorige maand in Amerika?
- Waren jullie vorige maand in Amerika?

Estados Unidos de América limita con Canadá.

De Verenigde Staten grenzen aan Canada.

Ella estuvo en América el mes pasado.

Ze was afgelopen maand in Amerika.

Yo me voy de regreso a América.

Ik ga terug naar Amerika.

Él se va de regreso a América.

Hij gaat terug naar Amerika.

Él fue a América a estudiar medicina.

Hij ging naar Amerika om medicijnen te studeren.

Él fue a América a estudiar inglés.

Hij is naar Amerika gegaan om Engels te leren.

Tengo un amigo que vive en América.

Ik heb een vriend die in Amerika woont.

Él llegó a América hace algunos días.

Hij is enkele dagen geleden in Amerika aangekomen.

Irlandeses migraron hacia América para poseer tierras.

Ieren migreerden naar Amerika om land te bezitten.

La población urbana en América está creciendo.

De stedelijke bevolking van Amerika neemt toe.

- Él quiere ir a América.
- Su deseo es ir a América.
- Él quiere ir a Estados Unidos.

- Hij wil naar Amerika.
- Hij wil naar Amerika gaan.

- ¿Qué lengua se habla en América?
- ¿Qué se habla en América?
- ¿Qué idioma se habla en Estados Unidos?

Welke taal spreekt men in Amerika?

Nos consideraban una cosa muy rara en América.

...gezien als een afwijking in Amerika.

Una coordinación entre regímenes militares de América Latina

...een gecoördineerd plan van militaire overheden in Latijns-Amerika.

- Nació en América.
- Él nació en Estados Unidos.

Hij is in de Verenigde Staten geboren.

El Océano Atlántico separa a América de Europa.

De Atlantische Oceaan scheidt Amerika van Europa.

Antiguamente duraba un viaje a América muchas semanas.

Vroeger duurde een reis naar Amerika vele weken.

En América los automóviles circulan por la derecha.

- Op het Amerikaanse continent rijden de auto's rechts.
- In Amerika rijden de auto's rechts.
- In Amerika rijden auto's aan de rechterkant van de weg.

América no es un país, es un continente.

Amerika is geen land, het is een continent.

Tom sabe mucho sobre la historia de América.

Tom weet veel over de geschiedenis van Amerika.

- Se dice que los vikingos descubrieron América antes que Colón.
- Dicen que los vikingos descubrieron América antes de Colón.

Er wordt gezegd dat de Vikingen Amerika ontdekten voordat Columbus dat deed.

- Se dice que los Vikingos descubrieron América antes que Colón.
- Dicen que los vikingos descubrieron América antes de Colón.

Men zegt dat de Vikingen Amerika vóór Columbus hebben ontdekt.

En América del Norte, hay más de 30 pesquerías

In Noord-Amerika zijn er meer dan 30 visserijen

- Quiero ir a América.
- Quiero ir a Estados Unidos.

Ik wil naar Amerika gaan.

Nos encontramos en la clase de historia de América.

We hebben elkaar ontmoet in de les Amerikaanse geschiedenis

- Él volvió de América.
- Él volvió de Estados Unidos.

Hij kwam terug uit Amerika.

Los barrios pobres de Bombay, las favelas de América Latina.

de sloppenwijken van Mumbai, de favela's in Latijns-Amerika.

¿Cuál es la montaña más alta de América del Norte?

- Wat is de hoogste berg van Noord-Amerika?
- Welke berg is de hoogste van Noord-Amerika?

¿Qué montaña es la más alta de América del Norte?

Welke berg is de hoogste van Noord-Amerika?

Brasil es el país más grande en América del Sur.

Brazilië is het grootste land van Zuid-Amerika.

En América, la gente juega a diferentes versiones de Mahjong.

In Amerika spelen de mensen een andere variant van mahjong.

- Él volvió de América.
- Él ha vuelto desde los EE.UU.

Hij kwam terug uit Amerika.

La capital de los Estados Unidos de América es Washington D.C.

De hoofdstad van de Verenigde Staten is Washington.

¿Por qué crees que el fútbol no es popular en América?

Waarom is voetbal niet populair in Amerika, denk je?

Mi abuelo vino a América impulsado por la fiebre de oro.

- Mijn grootvader kwam naar Amerika aangetrokken door de goudkoorts.
- Mijn grootvader kwam naar Amerika, aangetrokken door de goudkoorts.

George Washington fue el primer presidente de Estados Unidos de América.

George Washington was de eerste president van de Verenigde Staten van Amerika.

Luego visitamos Washington, D.C., la capital de los Estados Unidos de América.

Daarna bezochten we Washington, D.C., de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika.

- Yo voy a América en avión.
- Voy a Estados Unidos por avión.

Ik ga met het vliegtuig naar Amerika.

- ¿Qué se habla en América?
- ¿Qué idioma se habla en Estados Unidos?

- Welke taal spreken ze in Amerika?
- Welke taal spreekt men in Amerika?
- Welke taal wordt er in Amerika gesproken?

- Él estudia la historia de América.
- Él estudia la historia de Estados Unidos.

Hij studeert Amerikaanse geschiedenis.