Examples of using "¡anda" in a sentence and their dutch translations:
Hij loopt.
- Kom op!
- Dat meen je niet!
Ze loopt.
Ze loopt.
Hoe gaat het?
Wat gaat er niet?
Het werkt.
Is er iets mis?
Maar er is iets mis.
- Papa is ongeduldig vandaag.
- Papa is vandaag ongeduldig.
Iets gaat niet goed.
Hoe is het met je verkoudheid?
De auto loopt snel.
Alles goed met de familie?
Hier klopt iets niet.
Hij loopt in pyjama.
Weet je wat er mis is met jou?
Er gaat iets niet goed met de motor.
- Er is hier iets heel mis.
- Hier klopt iets helemaal niet.
- Er is iets serieus fout hier.
Vraag maar aan Tom.
Ik voel dat er iets mis is.
Er is iets mis met de motor.
Mijn klok loopt vijf minuten voor.
Er is iets mis met de remmen.
Ga naar de garage.
Wees voorzichtig op de weg naar huis.
Er loopt een muis door de kamer.
Maria gaat langzaam.
Ze doet mee aan de verkiezingscampagne. Ze doet de hele tour.
- Wat is er?
- Wat is er mis?
Ga helpen bij de afwas.
Zijn oude auto houdt het niet lang meer uit.
- Hij draagt een pyjama.
- Hij loopt in pyjama.
- Haar gezondheidstoestand is al veel beter dan gisteren.
- Haar gezondheid is al veel beter dan gisteren.
- Er klopt iets niet.
- Er is iets mis.
- Er is iets aan de hand.
- Iets gaat niet goed.
Er is iets mis met de remmen.
Ik voel dat er iets mis is.
Hij die veel leest en veel wandelt, ziet veel en weet veel.
Mijn klok loopt vijf minuten voor.
- Ik heb de indruk dat iets niet klopt.
- Ik denk dat er iets mis is.
Wees voorzichtig op de weg naar huis.
Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.
Het is al laat. Ga vlug slapen, want morgen moet ge weer gaan werken.
Mijn klok loopt vijf minuten voor.