Examples of using "позвонила" in a sentence and their dutch translations:
Ze belde.
Een meisje belde me op.
Ik bel mijn zus op.
- Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al getelefoneerd?
- Ze heeft hem gebeld.
- Ze belde hem.
Ze belde haar moeder.
Ze heeft net gebeld.
Uiteindelijk heeft ze niet gebeld.
Ze belde me op vanuit Tokyo.
Ze riep hem aan de telefoon.
- Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al getelefoneerd?
Ze heeft me eindelijk gisteren opgebeld.
Mijn moeder heeft me gebeld.
Zij belde me op om middernacht.
Vraag haar, mij op te bellen.
Ik belde hem, maar een meisje nam de telefoon op.
Een paar maanden later nam ik contact met hem op.
Ik belde aan.
Ik belde mijn man, die zich naar mij toe haastte,
Tom vroeg Mary hem te bellen na het avondeten.
Mijn zus heeft mij opgebeld, maar mijn broer niet.
Uiteindelijk heeft ze niet gebeld.