Examples of using "доме" in a sentence and their dutch translations:
De kat is in het huis.
Ik maakte het huis schoon.
- Het spookt in dat huis.
- Het spookt in het huis.
Zij wonen in een huis.
Tom is in het huis.
De hond is in het huis.
Ik ben in het huis.
Het huis stonk.
Het is warm in huis.
Het spookt in mijn huis.
Hoeveel katten zijn er in dit huis?
Hij woont in een enorm huis.
Iedere deur in het huis is op slot.
Hoeveel kamers zijn er in je huis?
Hoeveel katten zijn er in dit huis?
Ik ben in dit huis opgegroeid.
In dit huis ben ik geboren.
Alles was stil in het huis.
Zij wonen in een huis.
We wonen in een huis.
Ze maakten het huis schoon.
Ze maakte het huis schoon.
Tom is alleen thuis.
Mijn huis heeft twee slaapkamers.
Er zijn maar weinig meubels in mijn huis.
Hij bleef in het huis van zijn tante.
- Naoko woont in dat witte huis.
- Naoko woont in dit witte huis.
Hij bleef in het huis van zijn tante.
Het nummer doet me aan thuis denken.
Er zit een kat in mijn huis.
Er zijn maar weinig meubels in mijn huis.
Mag je in dit huis foto's trekken?
- Zij woont in een enorm huis.
- Ze woont in een gigantisch huis.
Ze wonen in een groot huis.
Ik woon in een oud huis.
Hij woont in een enorm huis.
Het huis is warm.
Er was iemand in het huis.
Naoko woont in het witte huis.
Hoeveel kamers zijn er in je huis?
Hij woont in het gele huis.
Elk huis had een tuin.
Hoeveel katten zijn er in dit huis?
Tom is thuis.
Dit huis heeft zes kamers.
- Ik ben opgegroeid in dat huis.
- Ik groeide op in dat huis.
Ik ben in dit huis opgegroeid.
Er zijn niet veel meubels in mijn huis.
Zij wonen in een klein huis.
Tom woont in een groot huis.
Tom is in een weeshuis opgegroeid.
Wie woont in dat huis?
Tom woont in een klein huis.
Wie woont in het huis hiertegenover?
Mijn huis is een puinhoop.
Het huis was doodstil.
Ik woon in een groot huis.
Ik woon in een houten huis.
Toms huis heeft een kleine keuken.
Ik zou liever in een houten huis wonen.
- Ik weet wie in dit huis woont.
- Ik weet wie in dat huis woont.
Nu is ze de baas.
Niemand woont in dit huis.
- Naoko woont in dat witte huis.
- Naoko woont in dit witte huis.
Mijn vriend woont in dit huis.
Tom woont in een rijhuis.
Hij woont in een klein gerieflijk huis.
Hij was helemaal alleen in het huis.
Er zijn maar weinig meubels in mijn huis.
Ik was in het huis van een vriend.
De keuken van dit huis is erg groot.
Hij woont in dat gele huis.
Er zijn twee zombies in mijn huis.
Ze woont alleen in dit huis.