Examples of using "вокзал" in a sentence and their dutch translations:
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
Waar is het treinstation?
Is dat het station?
Waar is het treinstation?
Ben je onderweg naar het station?
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
- Waar is het dichtstbijzijnde treinstation?
- Waar is het dichtstbije station?
- Waar is het dichtstbijzijnde spoorwegstation?
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
Nee, dat is niet het station.
Waar is het treinstation?
De trein zal voor 12 uur aankomen op het station.
Waar is het treinstation?
Wil je met me meelopen naar het station?
- De trein vanuit Genève zal het station binnenkomen.
- De trein vanuit Genève zal het station binnenrijden.
Ik bel je op wanneer ik bij het station aankom.
Laten we naar het station gaan en kaartjes kopen.
John rende naar het station om zo de laatste trein te halen.
De school is verder dan het station.
Hij nam me mee naar het station.
Waarom ging Jane naar het station?
- Ik ben verdwaald. Kan je me de weg wijzen naar het station?
- Ik ben verdwaald. Kunt u mij de weg wijzen naar het station?
Ik ben pas aangekomen in het station.