Examples of using "боится" in a sentence and their dutch translations:
Mary is bang voor spinnen.
- Hij is bang voor de zee.
- Hij is bang van de zee.
Waar is Tom bang voor?
Is Tom bang?
Tom is bang.
Ik denk dat Tom bang voor je is.
- Zij is nergens bang voor.
- Ze is nergens bang voor.
- Het meisje heeft schrik van honden.
- Dit meisje is bang voor honden.
Tom is altijd bang.
- Het meisje heeft schrik van honden.
- Het meisje is bang voor honden.
Ze is bang voor onweer.
- Hij is bang voor de zee.
- Hij is bang van de zee.
- Hij heeft altijd angst.
- Zij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.
Het kind is bang in het donker.
Hij is bang voor honden.
Ze is bang voor katten.
De hond is bang voor het paard.
De hond is bang voor het paard.
Hij heeft schrik van de grootvader.
Waar is Tom bang voor?
Hij heeft angst voor slangen.
- Tom is bang van spinnen.
- Tom is bang voor spinnen.
Hij is bang voor zijn vader.
- Hij heeft schrik om te sterven.
- Hij is bang om te sterven.
Tom is bang voor het donker.
Tom is bang voor krokodillen.
Tom is bang om naar de tandarts te gaan.
Denk je dat Tom nog bang is?
Ik denk dat Tom bang voor je is.
Hij is erg bang van honden.
Hij is bang voor zijn vader.
Tom is niet bang te experimenteren.
Hij is niet bang voor de dood.
Tom is bang voor niemand.
Tom heeft angst voor grote honden.
Tom is niet bang voor Mary.
Hij is bang fouten te maken.
Tom is niet bang voor slangen.
Tom is niet bang voor spinnen.
Dit eekhoorntje heeft hoogtevrees.
Is Tom bang?
Hij is bang dat hij zal sterven.
Zij heeft heel veel schrik van honden.
- Zij is nergens bang voor.
- Ze is nergens bang voor.
Tom is niet bang voor ons.
Tom is bang.
Tom gaf toe dat hij bang was.
Ze is niet bang voor de dood.
Ze is nergens bang voor.
Mary is doodsbang voor kwallen.
Trump is niet bang voor het coronavirus.
Hij is bezorgd dat hij misschien te laat komt.
Tom is nergens bang voor.
Ze heeft schrik van haar eigen schaduw.
Ik denk dat Tom bang voor je is.
Hoeveel van jullie zijn bang voor spinnen?
Tom is niet bang om de waarheid te vertellen.
Tom is bang om 's avonds naar buiten te gaan.
Ik weet dat Tom bang voor me is.
Een ezel stoot zich geen twee maal aan dezelfde steen.
Ik denk dat Tom gewoon een beetje bang is.
Tom zegt dat Mary bang is.
Ik ben kalm terwijl ik iets doe dat velen het zweet doet uitbreken.
Tom houdt er niet van in de buurt van kinderen te zijn. Hij is er altijd bang voor dat hij door een van die kinderen een verkoudheid zal oplopen.
Toms eekhoorn is blind, heeft hoogtevrees en is allergisch voor noten. Ik denk niet dat hij het zou overleven zonder Tom.