Examples of using "банан" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben een banaan.
De banaan is zoet.
Dat is een banaan.
Ik eet een banaan.
Deze banaan is rot.
Hij gooide de banaan weg.
Millie eet een banaan.
Tom eet een banaan.
Hoe is deze banaan?
Waarom is de banaan krom?
Deze banaan is groen.
Deze banaan is geel
Wortel of banaan?
Hoeveel kost deze banaan?
Tom gaf Mary een banaan.
Ik wil geen banaan.
Wil je een banaan?
Deze banaan is bijna helemaal zwart.