Examples of using "ест" in a sentence and their dutch translations:
De man eet. De vrouw eet. Het kind eet.
- De kat eet.
- De kat is aan het eten.
- Ze eet.
- Hij is aan het eten.
- Ze is aan het eten.
- Hij eet.
De hond eet.
De kat eet de muis.
De kat eet de muis.
- Hij eet een appel.
- Hij is een appel aan het eten.
- Zij eet een appel.
- De beer eet een appel.
- De beer is een appel aan het eten.
De man eet brood.
De kat eet brood.
Hij eet.
- Ze eet.
- Ze is aan het eten.
De hond eet.
De kat eet.
Tom eet.
Wie is er aan het eten?
Ze eet alleen groenten.
Tom eet zeer snel.
Hij eet te snel.
Mijn hond eet druiven.
- Hij eet een appel.
- Hij is een appel aan het eten.
De jongen eet brood.
- Iemand is aan het eten.
- Er is iemand aan het eten.
- Iemand eet.
- Tom eet spaghetti.
- Tom is spaghetti aan het eten.
Tom eet langzaam.
Zij eet een appel.
De leeuw is vlees aan het eten.
Hij eet veel.
Zij eet fruit.
De vrouw eet een sinaasappel.
Het meisje eet brood.
De vrouw eet brood.
Wat eet Ken?
- Ze eet spaghetti.
- Ze is spaghetti aan het eten.
Ze is een peer aan het eten.
Millie eet een banaan.
Millie is een appel aan het eten.
Melanie eet een appel.
De man eet brood.
Hij eet een peer.
Eet Tom druiven?
Het konijn eet de wortel.
Tom eet oesters.
Tom eet ijs.
Wat is Tom aan het eten?
De eekhoorn eet pizza.
Tom eet niet.
Tom eet een banaan.
Wie eet bijen?
De man eet brood.
- Tom eet een peer.
- Tom is een peer aan het eten.
- Hij eet een tomaat.
- Hij is een tomaat aan het eten.
- Wat eet zij?
- Wat is ze aan het eten?
- Wat eet ze?
De koe eet gras.
Maria eet een tomaat.
Eet Tom vlees?
De kat eet brood.
Eet Tom vis?
Eet Tom eieren?
Tom eet chips.
Wat eet hij?
Hij eet ijs.
- Wat eten pelikanen?
- Wat eet de pelikaan?