Examples of using "Passaporte" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een paspoort.
Ik ben mijn paspoort kwijt!
Ik ben mijn paspoort kwijt!
Iemand heeft mijn paspoort gestolen.
Heb je geen paspoort?
Heb je je paspoort?
Heb je je paspoort?
Vergeet jullie paspoort niet.
Mag ik uw paspoort even zien?
Iemand heeft mijn paspoort gestolen.
Ik ben mijn paspoort kwijt!
Vergeet je reispas niet.
Ze heeft haar paspoort verloren.
Toon mij het paspoort, alstublieft.
Iemand heeft mijn paspoort gestolen.
Mijn paspoort is verlopen.
Mijn paspoort en portemonnee zijn weg.
Waar is je reispas?
Als ik je paspoort vind, zal ik je roepen.
Mag ik uw paspoort, alstublieft?
Uw paspoort, alstublieft.
Toon mij het paspoort, alstublieft.
Ze hebben geen Nederlands paspoort.
Ik moet een paspoort krijgen.
Als ik je paspoort vind, zal ik je roepen.
Wilt u me uw paspoort even laten zien alstublieft?
Een paspoort is een geldig legitimatiebewijs.
Als ik je paspoort vind, zal ik je roepen.
Om naar het buitenland te reizen heeft men meestal een internationaal paspoort nodig.
Een paspoort is iets onmisbaars als men naar het buitenland gaat.
Het paspoort van de president van de Verenigde Staten is zwart, niet blauw zoals dat van een gewone burger.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.