Examples of using "Chłopak" in a sentence and their dutch translations:
De jongen liep weg.
Hij is een grote jongen.
- Wie is deze kerel?
- Wie is deze vent?
Die jongen toonde geen angst.
Mijn vriend is een journalist.
"Ik ben Japanner", antwoordde de jongen.
Wie is dat joch?
Wie is die jongen?
Je bent zo'n goede jongen, Tom!
- Het is mijn vriendje niet!
- Hij is niet mijn vriend.
De jongen heeft een appel in zijn zak.
De jongen gooide een steen naar de kikker.
- Nee, dit is niet mijn nieuwe vriendje.
- Neen, dat is mijn nieuwe vriend niet.
- Die jongen spreekt alsof hij een volwassene is.
- Die jongen praat alsof hij een volwassene is.
Ik ben geen homo, maar mijn vriend is het wel.
Tom is mijn vriend.
De jongen heeft een appel in zijn zak.
- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.