Examples of using "żyje" in a sentence and their dutch translations:
Is hij dood?
Het leeft!
Hij leeft nog, kijk.
Hij is waarschijnlijk dood.
De goudvis leeft.
- Zij is dood.
- Ze is dood.
- Zij is overleden.
De papegaai is dood.
Lang leve de koning!
Elvis Presley leeft!
- Hij woont bij zijn ouders.
- Hij woont samen met zijn ouders.
- Hij woont in een dorp.
- Hij woont op het platteland.
Hoera!
Ik weet niet waar hij woont.
Ze woont in Uruguay.
Hoe lang leeft een schildpad?
Ik hoor dat hij nog leeft.
Ik dacht dat Tom dood was.
Zijn oude kat leeft nog.
Een mens leeft niet van brood alleen.
Jij bent niet degene die stierf.
Er zijn nog slechts 14.000 exemplaren in het wild.
Ik was opgelucht dat ze nog leefde.
Zijn vader en moeder zijn beiden dood.
Mijn vader woont en werkt in Tokio.
Hij vertelde me dat zijn vader was overleden.
nu twee derde van de mensen in de wereld in democratieën leven.
Ze woont al vijf jaar in deze stad.
Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar.
In de dennenwouden van Scandinavië... ...leeft een wezen met bijna bovennatuurlijke gaven.
Veel esperantisten wonen in Hongarije.
Ik kon niet accepteren dat mijn vrouw echt dood was.
Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.