Examples of using "Carta" in a sentence and their dutch translations:
Kies een kaart.
Kies een kaart. Maakt niet uit welke.
Dat toiletpapier voelt als schuurpapier aan.
Heb je het papier gesneden?
Dat toiletpapier lijkt wel schuurpapier.
- Heeft u een kredietkaart?
- Heb je een creditcard?
- Heeft u een creditcard?
Papier brandt gemakkelijk.
Steen, papier, schaar.
Het papier brandt.
Ik heb een papieren vliegtuig gemaakt.
- Ik wil een stuk papier.
- Ik wil een stukje papier.
Er is geen toiletpapier.
Dit papier is wit.
Het papier is wit.
Papier is geduldig.
- Mag ik een papieren tas?
- Zou ik een papieren zak mogen hebben?
Ik heb wat papier nodig.
Op papier was ik natuurlijk genezen:
Ik betaal met mijn Visa-kaart
Papier brandt gemakkelijk.
Geef me een vel papier.
Dit is geen wc-papier.
Mag ik uw instapkaart zien?
Ik heb wat papier nodig.
Wij verkopen metalen, papieren en houten borden.
Dit is mijn identiteitsbewijs.
- Ik heb mijn kredietkaart thuis vergeten.
- Ik heb mijn creditcard thuis vergeten.
Breng mij een stukje papier a.u.b.
Tom heeft geen creditcard.
Kan ik met een creditcard betalen?
Ik wil betalen met een kredietkaart.
Hij betaalde met een creditcard.
Tom heeft een gouden creditcard.
Papier is wit, koolstof is zwart.
- Geef me een pen en een paar bladen papier, alstublieft.
- Geef me alsjeblieft een pen en een paar vellen papier.
en wikkelden het in touw, schapenhuid of papier
was dat de eigenlijke magie niet op papier plaatsvindt,
- Ik heb mijn kredietkaart thuis vergeten.
- Ik heb mijn creditcard thuis vergeten.
Normaal betaal ik met een kredietkaart in plaats van met baar geld.
We kopen genoeg toiletpapier bij Albert Heijn voor een legerbarak.
Tom heeft een kaart van orgaandonor in zijn portefeuille.
Deze regio is van de kaart geveegd na een orkaan.
Hier is een grote kaart van Duitsland.
Ze pakte een potlood en begon op een stuk papier te tekenen.
maar hij en zijn directe buren maken bordspellen van papier
Een agenda is een identiteitskaart van de tijd, maar als er geen agenda is, kan er geen tijd zijn.
Het papier is heel wit, maar de sneeuw is witter.