Examples of using "Eszperantóul" in a sentence and their dutch translations:
Spreek Esperanto!
Ik spreek Esperanto.
- Hij leert Esperanto.
- Hij is Esperanto aan het leren.
- Spreek je Esperanto?
- Spreekt u Esperanto?
- Spreken jullie Esperanto?
Ik ben begonnen Esperanto te leren.
- Tegenwoordig leer ik Esperanto.
- Ik leer momenteel Esperanto.
In deze winkel spreekt men Esperanto.
Waarom leert iemand Esperanto?
Zij heeft een liefdesbrief in het Esperanto voor mij geschreven.
- Tegenwoordig leer ik Esperanto.
- Ik leer momenteel Esperanto.
Esperantosprekers zijn in principe altijd minstens tweetalig.
Ik geloof niet dat er een dag zal zijn dat de meerderheid van de wereldbevolking Esperanto spreekt.