Examples of using "Busz" in a sentence and their dutch translations:
Hier komt de bus.
Hier komt de bus.
- Daar, de bus komt!
- Hier komt de bus.
De bus is vertraagd.
- De bus komt eraan.
- De bus komt.
Alle bussen zijn vol.
- Alle bussen zitten vol.
- Alle bussen zijn vol.
- Ik miste de bus.
- Ik heb de bus gemist.
Waar is de bus?
Hier komt de bus.
Uiteindelijk stopte de bus.
Daar, de bus komt!
Waar gaat die bus naartoe?
Stopt de bus hier?
- Alle bussen zitten vol.
- Alle bussen zijn vol.
De bus was helemaal vol.
Waarvandaan vertrekt de bus naar het vliegveld?
Wanneer vertrekt de volgende bus?
Deze bus brengt je naar het station.
Gaat deze bus naar het strand?
Er is maar een bus om de twee uur.
De bus stopte en Tom stapte uit.
- De bus is juist vertrokken.
- De bus is net vertrokken.
Gaat deze bus naar het museum?
De bus kwam tien minuten te laat.
Waarom is de bus niet gestopt?
„Wanneer vertrekt de bus?” „Om twintig voor en om tien over.”
Ik vraag me af waarom de bus nog niet is gekomen.
Op het eerste gezicht lijken de twee bussen op elkaar.
Deze bus zal u naar het station brengen.
Deze bus rijdt trager dan de andere.
Hoelang doet de vliegveldbus erover naar het vliegveld?