Examples of using "Jön" in a sentence and their dutch translations:
Daar komt ze.
Er komt iets aan.
Hij komt uit Genua.
- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.
Tom komt eraan.
- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.
Komt hij morgen?
- Wie zijn beurt is het?
- Wie is aan de beurt?
Komt Tom?
Hij komt in z’n eentje.
Wanneer komt hij?
Hij komt dichterbij.
- Kom je?
- Komt u?
- Komen jullie?
Komt er iemand mee?
Komt u?
Hij komt met de bus.
Hier komt de bus.
Hier komt de bus.
Wanneer komt hij terug?
Misschien komt ze morgen.
De lente komt.
- De bus komt eraan.
- De bus komt.
De winter is in aantocht.
- Tom komt voor jou.
- Tom komt voor u.
- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?
Er komt niemand.
Wie komt er met mij mee?
- Tom komt vandaag.
- Tom arriveert vandaag.
- Tom komt vandaag aan.
Misschien komt ze morgen.
Jane komt uit Australië.
Komt ze ook?
Het is elf uur en hij komt niet.
Morgen komt Sinterklaas. Tot ziens!
De trein komt eraan!
Voor zover ik weet komt hij met de auto.
Hier komt de bus.
Hij komt zeker niet.
Daar komt een smeris.
Hij komt hier niet meer.
Papa komt morgen thuis.
Van welke planeet komt u?
Daar, de bus komt!
Wanneer komt de trein?
Na zondag komt maandag.
Tom komt nooit op tijd.
Hij is altijd op tijd.
- Ze kwam altijd te vroeg.
- Ze kwam altijd te vroeg opdagen.
Hij komt over tien minuten.
Zo gewonnen, zo geronnen.
Ik weet niet wanneer hij komt.
Wie komt?
Mijn hond gaat overal met me mee.
Hierna kom ik aan de beurt.
Wanneer komt de kerstman?
Ik wil weten wie met ons mee komt.
Ik weet niet welke dag hij zal komen.
en de meest interessante deel was in de douche.
en dat er een auto aankomt
Ik weet niet wanneer hij hier zal komen.
Kijk, hier komt je trein.
Morgen komt nooit.
Aan het einde van deze maand komt ze thuis.
Waar komt deze auto vandaan?
Dat had ik kunnen zien aankomen.
Mijn vader komt gewoonlijk om zes uur thuis.
Ik blijf hier wachten tot hij komt.
Ik geloof dat hij nooit meer zal terugkomen.
Na de winter komt de lente.
Op 25 januari zal hij terugkomen.
dan kunnen ze op hun gemak jullie dagschema bekijken,
En binnenin, de verwondering.
Nou, dan komt onze deeleconomie,
Weet iemand wanneer Tom komt?
Misschien komt ze morgen.
Dat komt als geroepen.
Jane komt uit Australië.
Ik zal hier wachten tot ze komt.
Tom komt nooit terug. Hij is dood.
- Wie eerst komt, eerst maalt.
- Wie het eerst komt, het eerst maalt.
Bill komt volgende week terug.
Als hij niet komt, wat doe je dan?
Laten wij hier wachten tot ze terugkomt.
Tom had met ons moeten komen.
Het maakt mij niet uit of hij wel of niet komt.
Er is onweer op komst. Breng je de kinderen in veiligheid?
Ik zal hier wachten tot hij terugkomt.
Als hij niet komt, gaan wij niet weg.
Hier komt Tom.
Daar is een flik.
- Ik weet niet of ze met haar zoon zal komen.
- Ik weet niet of ze met haar zoon komt.