Translation of "Zurückkommen" in Dutch

Ich werde zurückkommen.

Ik kom terug.

Wirst du zurückkommen?

- Kom je terug?
- Zul je terugkomen?

- Ich glaube, dass er niemals zurückkommen wird.
- Ich glaube, dass er nie zurückkommen wird.

Ik geloof dat hij nooit meer zal terugkomen.

Sie werden immer zu dir zurückkommen.

Ze zullen altijd op je terugkomen.

Du musst hierbleiben, bis wir zurückkommen.

Je moet hier blijven totdat we terugkomen.

Wann wird sie nach Hause zurückkommen?

Wanneer komt ze terug thuis?

Ich werde übermorgen nach Australien zurückkommen.

Ik kom overmorgen terug naar Australië.

- Ich werde zurückkommen.
- Ich komme wieder.

Ik kom terug.

- Wann kommst du zurück?
- Wann wirst du zurückkommen?
- Wann werden Sie zurückkommen?
- Wann werdet ihr zurückkommen?
- Wann wirst du zurück kommen?
- Wann werdet ihr zurückkehren?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
- Wanneer ben je terug?

Ich denke, dass ich bald zurückkommen werde.

Ik denk dat ik snel terug kom.

Ich glaube, dass er niemals zurückkommen wird.

Ik denk dat hij nooit meer zal terugkomen.

Ich glaube, dass er nie zurückkommen wird.

Ik geloof dat hij nooit meer zal terugkomen.

Ich bin sicher, dass sie bald zurückkommen wird.

Ik weet zeker dat ze snel terugkomt.

- Ich werde bald zurückkommen.
- Ich bin bald zurück.

Ik ben zo terug.

- Wann kommst du zurück?
- Wann wirst du zurückkommen?

Wanneer ben je terug?

Ich muss jetzt gehen, aber ich werde zurückkommen.

- Ik moet ervandoor, maar ik kom later terug.
- Ik moet nu vertrekken, maar later kom ik terug.
- Ik moet nu weg, maar ik kom later terug.

- Ich glaube, dass er niemals zurückkommen wird.
- Ich glaube, dass er nie zurückkommen wird.
- Ich glaube, er wird niemals wiederkommen.

Ik denk dat hij nooit meer zal terugkomen.

Sie wird gegen sechs Uhr von der Schule zurückkommen.

Rond zes uur komt ze terug van school.

Doch lassen Sie mich noch einmal auf die Kontrollgruppe zurückkommen.

maar laat me eventjes terugkomen op de controlegroep.

„Wann wirst du zurückkommen?“ – „Das hängt ganz vom Wetter ab.“

"Wanneer kom je terug?" "Dat hangt helemaal van het weer af."

- Wann wird sie nach Hause zurückkommen?
- Wann kommt sie wieder nach Hause?

Wanneer komt ze terug thuis?

- Er ist in zehn Minuten zurück.
- Er wird in zehn Minuten zurückkommen.

- Hij zal over tien minuten terug zijn.
- Hij is over tien minuten terug.

- Er wird bald zurück sein.
- Er wird bald zurückkommen.
- Er kommt gleich wieder.

Hij komt weldra terug.

Ich habe gerade gehört, dass Tom und Maria zu Weihnachten nach Boston zurückkommen.

Ik heb net gehoord dat Tom en Mary met kerst terugkomen naar Boston.

- Wann kommst du zurück?
- Wann wirst du zurückkommen?
- Wann wirst du zurück kommen?

Wanneer ben je terug?

- Ich werde bald zurück sein.
- Ich komme bald zurück.
- Ich werde bald zurückkommen.

Ik ben zo terug.

Sie hatten beschlossen, die Hochzeit zu verschieben, bis ihr Bruder wieder aus dem Ausland zurückkommen würde.

Ze hadden besloten het huwelijk uit te stellen tot haar broer terug was gekomen uit het buitenland.

- Er ist in zehn Minuten zurück.
- Er wird in zehn Minuten zurückkommen.
- Er kommt in zehn Minuten zurück.

- Hij zal over tien minuten terug zijn.
- Hij is over tien minuten terug.

- Ich bin bald wieder da.
- Ich komme bald wieder zurück.
- Ich werde bald zurückkommen.
- Ich komme bald wieder.

Ik ben zo terug.

Aber das Problem ist, dass er zurückkommen musste. Auf der anderen Seite nahm der Hai seinen Geruch wieder auf.

Maar het probleem is natuurlijk dat ze terug moet. Aan de andere kant pikt de haai haar geur weer op.

- „Wann wirst du zurückkommen?“ – „Das hängt ganz vom Wetter ab.“
- „Wann kommst du zurück?“ – „Mal seh’n, wie’s Wetter wird.“

"Wanneer kom je terug?" "Dat hangt helemaal van het weer af."

- Ich möchte, dass du nach Boston zurückkommst.
- Ich möchte, dass ihr nach Boston zurückkommt.
- Ich möchte, dass Sie nach Boston zurückkommen.

- Ik zou graag hebben dat u terug naar Boston komt.
- Ik zou graag hebben dat je terug naar Boston komt.
- Ik zou graag hebben dat jullie terug naar Boston komen.

- Wenn du wüsstest, dass ich nicht zurückkommen werde, was würde dein letzter Satz sein?
- Wenn du wüsstest, dass ich nicht wiederkehrte, was wäre dein letzter Satz?

Als je wist dat ik niet weer zal komen, wat zou dan je laatste zin zijn?