Examples of using "Rock" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van rock.
Ik hou van rock.
- Ik hou van rockmuziek.
- Ik hou van rock.
De rok is groen.
Ze had een rode rok aan.
Ze droeg een witte rok.
De rode rok is nieuw.
Ze had een rode rok aan.
Mijn rok is te lang.
Ze droeg een witte rok.
Ze draagt een blauwe rok.
Waarom is je rok zo kort?
- Ik hou van rockmuziek.
- Ik hou van rock.
- Ik vind rockmuziek leuk
Jonge Japanners houden van rock en jazz.
Haar rok is geel met polkadots.
- Ik hou van rockmuziek.
- Ik hou van rock.
Waarom is je rok zo kort?
Gisteren heeft Maria die rok gekocht.
Rock spreekt jonge mannen en vrouwen aan.
Het hemd is nader dan de rok.
Jonge Japanners houden van rock en jazz.
Mary kocht een rok en een blouse.
Deze rok bevalt mij, mag ik hem even passen?
- Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
- Wat zou ik aandoen: een broek of een rok?
Ze was gekleed in een rood bloesje en een zwarte rok.
Traag trekt ze haar slipje, haar bh, haar bloes en haar jurk aan.
Maria draagt vandaag de Duitse kleuren. Ze draagt een rode rok, een zwart jasje en een gele halsdoek.