Examples of using "Rauchte" in a sentence and their dutch translations:
- Ik was aan het roken.
- Ik rookte.
Hij rookte.
Tom was aan het roken.
Maria rookte een sigaar.
Ze rookte een sigaar.
Ze zette zich en rookte.
Tom rookte.
Tom dronk koffie terwijl Mary een sigaret rookte.
Tom dronk koffie terwijl Mary een sigaret rookte.
Ik rookte toen ik jong was.
Ik rookte toen ik jong was.