Examples of using "Paul" in a sentence and their dutch translations:
Paul praat veel.
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Paul heeft droog haar.
Paul heeft net gebeld.
Inktvis Paul had gelijk.
- Ik ben Paul, je kamergenoot.
- Ik ben jouw kamergenoot Paul.
Paul was in Rome geboren.
Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Paolo is een vriendelijk persoon.
Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend.
Ik ben bijzonder tevreden met Paul hier.
Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend.
- Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend.
- Paul verdiende vorig jaar veel geld.
Ik vraag mij af wat er met Paul gebeurd is.
Paul is een van de leerlingen die zullen meedoen aan het schaaktornooi.
Stel dat Paul McCartney een lid van jouw groep is.
Johannes-Paulus II was de eerste paus, die zijn Paaszegen ook in Esperanto uitsprak, namelijk op 3 april 1994; de Kerstwens van dat jaar was eveneens in Esperanto. Hij ging daarmee verder in de volgende jaren en zijn opvolger deed dat ook.