Examples of using "Fliegen" in a sentence and their dutch translations:
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.
Vliegen zoemen.
- De vogels vliegen.
- Vogels vliegen.
Sommige vissen vliegen.
Vogels vliegen.
Ik haat vliegen.
Verdovingspijlen vliegen.
De vogels vliegen.
Ik kan vliegen.
Sommige vissen vliegen.
Hij kan vliegen.
Ik haat vliegen.
Ik haat vliegen.
Kikkers eten vliegen.
Superman kan vliegen.
Vliegen leggen eieren.
Niet alle vogels kunnen vliegen.
Vogels vliegen lange afstanden.
Ik kan niet vliegen.
Niet alle vogels kunnen vliegen.
Deze vogel kan vliegen.
Ik vind het leuk om vliegen te vangen.
Kunnen alle vogels vliegen?
- Mijn grootmoeder kan vliegen.
- Mijn oma kan vliegen.
Een arend vangt geen vliegen.
Struisvogels kunnen niet vliegen.
Vogels vliegen vaak samen.
Een vogel kan vliegen.
Vogels vliegen in de lucht.
Heksen kunnen op bezemstelen vliegen.
Vliegen zal u meer kosten.
Kun je me leren vliegen?
Struisvogels kunnen niet vliegen.
Kunt ge mij leren vliegen?
Zie je al die vliegen?
zal de vogel niet vliegen."
Niet alle vogels kunnen vliegen.
Ik ga naar de maan vliegen.
Ze observeerde hoe vlinders vliegen.
- Vogels vliegen over de bomen.
- Er vliegen vogels over de bomen.
Deze vogel kan niet vliegen.
Ook kussens vliegen soms.
Als ik toch eens kon vliegen!
Ik wil naar Mars gaan.
Heksen kunnen op bezemstelen vliegen.
Ik wil graag naar de maan vliegen.
We vliegen boven de wolken.
Een struisvogel kan niet vliegen.
Welke vogel kan niet vliegen?
Hoe hoog kunnen vogels vliegen?
Twee vliegen in een klap slaan.
Bijen vliegen van bloem tot bloem.