Translation of "Dessen" in Dutch

Dessen bin ich sicher.

Ik weet het zeker.

- Sind Sie sich dessen sicher?
- Bist du dir da sicher?
- Bist du dir dessen sicher?
- Seid ihr euch dessen sicher?

- Weet u dat zeker?
- Ben je daar zeker van?
- Ben je er zeker van?
- Zijn jullie daar zeker van?
- Weet je dat zeker?
- Weten jullie dat zeker?

Seid ihr euch dessen sicher?

Zijn jullie daar zeker van?

Ich bin mir dessen nicht sicher.

- Daar ben ik niet zeker over.
- Daarover ben ik niet zeker.

- Sind Sie sich dessen sicher?
- Bist du dir da sicher?
- Bist du dir dessen sicher?

- Weet u dat zeker?
- Weet je dat zeker?

- Ich habe einen Freund, dessen Vater Zauberer ist.
- Ich habe einen Freund, dessen Vater Zauberkünstler ist.

Ik heb een vriend wiens vader goochelaar is.

Die Reduktion von Müll und dessen Wiederverwertung;

het verminderen en het recycleren van afval;

Das ist der Mann, dessen Autos gestohlen wurden.

Dat is de man wiens auto's gestolen zijn.

Ich kenne ein Mädchen, dessen Vater Anwalt ist.

Ik ken een meisje van wie de vader advocaat is.

- Bist du sicher?
- Sind Sie sich dessen sicher?

Weet je het zeker?

Ich habe einen Freund, dessen Vater Lehrer ist.

Ik heb een vriend wiens vader leraar is.

Ich habe einen Freund, dessen Vater Tierarzt ist.

Ik heb een vriend wiens vader dierenarts is.

Tom und Maria sind sich dessen bestimmt bewusst.

Tom en Maria zijn zich hiervan zeker bewust.

- Ich habe einen Freund, dessen Vater ein berühmter Pianist ist.
- Ich habe einen Freund, dessen Vater ein bekannter Pianist ist.

Ik heb een vriend, wiens vader een beroemd pianist is.

- Ein Kind, dessen Eltern gestorben sind, nennt man Waisenkind.
- Ein Kind, dessen Eltern gestorben sind, bezeichnet man als eine Waise.

Een kind waarvan de ouders gestorven zijn, noemt men een wees.

Und uns dessen bewusst werden, wie vorsichtig wir sind.

en het bewustzijn dat het ons brengt over onze kwetsbaarheid.

Einen Mann, dessen Ehefrau gestorben ist, nennt man Witwer.

Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar.

Das Kind, dessen Spielzeug ich suche, ist mein Sohn.

Het kind, wiens speelgoed ik zoek, is mijn zoon.

- Ich bin damit vertraut.
- Ich war mir dessen bewusst.

Ik weet het.

Tom hat nichts getan, dessen er sich schämen müsste.

Tom heeft niets gedaan om zich voor te schamen.

Tom macht sich immer über John wegen dessen Dialekt lustig.

Tom spot altijd met John om zijn dialect.

Ich habe einen Freund, dessen Vater ein berühmter Schauspieler ist.

Ik heb een vriend wiens vader een beroemd acteur is.

Shakespeare, dessen Stücke weltberühmt sind, lebte vor etwa vierhundert Jahren.

Shakespeare, wiens toneelstukken wereldberoemd zijn, leefde zo'n vierhonderd jaar geleden.

Herr Jones, dessen Frau Englisch lehrt, ist selbst ein Englischprofessor.

Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.

Ein Kind, dessen Eltern gestorben sind, bezeichnet man als eine Waise.

- Een kind van wie de ouders dood zijn, is een weeskind.
- Een kind van wie de ouders dood zijn, is een wees.

Der Schriftsteller, dessen Namen ich immer vergesse, ist in Köln geboren.

De schrijver wiens naam ik altijd vergeet, is in Keulen geboren.

Soults Rekord als Marschall war gemischt - ein brillanter und intelligenter Organisator, dessen

Soult's reputatie als maarschalk was gemengd - een briljante en intelligente organisator, wiens

Bringe einem Kind nie etwas bei, dessen du dir nicht sicher bist.

Leer nooit iets aan een kind waarvan je zelf niet zeker bent.

- Ich bin mir da nicht sicher.
- Ich bin mir dessen nicht sicher.

Hier ben ik niet zeker van.

Die Wahrheit befindet sich in der Mitte des Universums, dessen Grenzen niemand kennt.

De waarheid ligt in het midden van een heelal waarvan niemand de grenzen kent.

Tom beschuldigte Maria, unfähig zu sein, jemanden zu lieben oder dessen Liebe anzunehmen.

Tom beschuldigde Mary ervan niet te weten hoe iemand lief te hebben of hoe iemands liefde weten te aanvaarden.

Tom schien sich dessen nicht bewusst zu sein, dass er das tun sollte.

Tom leek niet in de gaten te hebben dat hij dat moest doen.

Ein ehemaliger kanadischer Ministerpräsident, dessen Vater ein französischsprechender Einwohner von Quebec war und dessen Mutter Englisch sprach, dachte in seiner Kindheit, dass jeder Junge mit seinem Vater Französisch und mit seiner Mutter Englisch spricht.

Een voormalig minister-president van Canada, wiens vader een Franstalige inwoner van Quebec was, en zijn moeder Engelssprekend, dacht tijdens zijn kinderjaren dat ieder jongetje met zijn vader Frans spreekt en Engels met zijn moeder.

- Ich schäme mich dessen, was ich tat.
- Ich schäme mich für das, was ich getan habe.

Ik schaam me voor wat ik deed.

- Wes Brot ich ess, des Lied ich sing.
- Wessen Brot ich esse, dessen Lied singe ich.

Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

- Ich bin mir sicher.
- Dessen bin ich sicher.
- Ich bin mir meiner Sache sicher.
- Ich kenne das gut.
- Ich weiß es genau.

Ik weet het zeker.