Examples of using "Arbeitest" in a sentence and their dutch translations:
Werk je?
Je werkt te hard.
Waar werk je?
- Werk jij op maandagen?
- Werk jij 's maandags?
Wanneer werk je?
Werk je hier?
Studeer of werk je?
- Waarom werk jij hier?
- Waarom werk je hier?
- Waarom werkt u hier?
- Waarom werken jullie hier?
Je werkt in Milaan.
Voor wie werk je?
Je werkt te veel.
Waarom werk je niet?
Werk je?
Studeer of werk je?
- Werk je met Tom?
- Werken jullie met Tom?
Werk je?
Werk je ook op zaterdag?
Werk je liever 's ochtends of 's avonds?
Werk je nu deeltijds of voltijds?
Sinds wanneer werk je hier al?
Werk je niet in de cafetaria?
- Voor wie werkt u?
- Voor wie werk je?
- Voor wie werken jullie?
- Voor wie werkt hij?
Waar werk je?
Je werkt te hard, doe het een tijdje rustig aan.
Werkt u hier?
Werken jullie vandaag?
- Waarom werk je?
- Waarom werkt u?
- Waarom werken jullie?
- Werk je met Tom?
- Werkt u met Tom?
- Werken jullie met Tom?
Je werkt te hard, doe het een tijdje rustig aan.
- Voor wie werkt u?
- Voor wie werk je?
- Voor wie werken jullie?
Werk je niet in de cafetaria?
- Je werkt te hard.
- Jullie werken te veel!
Werk je nu deeltijds of voltijds?
Gij werkt hier niet.
Waarom werk je niet?
Werk je ook op zaterdag?
Als je wilt dat dit huwelijk werkt, zul je moeten kiezen tussen tijd met me doorbrengen en de hele tijd werken.
Jullie werken mee.