Translation of "Amerika" in Dutch

0.011 sec.

Examples of using "Amerika" in a sentence and their dutch translations:

Amerika liebt dich.

- Amerika houdt van je.
- Amerika houdt van u.
- Amerika houdt van jullie.

- Er möchte nach Amerika gehen.
- Er will nach Amerika.

- Hij wil naar Amerika.
- Hij wil naar Amerika gaan.

- Er ging nach Amerika.
- Er ist nach Amerika gegangen.

Hij ging naar Amerika.

- In Amerika fahren die Autos rechts.
- In Amerika gilt Rechtsverkehr.

- Op het Amerikaanse continent rijden de auto's rechts.
- In Amerika rijden de auto's rechts.

- Sie wurde in Amerika geboren.
- Sie ist in Amerika geboren.

Ze is in Amerika geboren.

In Amerika als Besonderheit.

...gezien als een afwijking in Amerika.

Lucy kommt aus Amerika.

Lucy komt uit Amerika.

Kolumbus hat Amerika entdeckt.

Columbus heeft Amerika ontdekt.

Er ging nach Amerika.

Hij ging naar Amerika.

Wer hat Amerika entdeckt?

Wie heeft Amerika ontdekt?

Ich fliege nach Amerika.

Ik ga met het vliegtuig naar Amerika.

Ich komme aus Amerika.

Ik kom uit Amerika.

Amerika ist ein Einwandererland.

Amerika is een land van immigranten.

In Amerika gilt Rechtsverkehr.

In Amerika rijden auto's aan de rechterkant van de weg.

Amerika ist sehr groß.

- Amerika is heel groot.
- Amerika is erg groot.

Er will nach Amerika.

- Hij wil naar Amerika.
- Hij wil naar Amerika gaan.

- Ich war schon zweimal in Amerika.
- Ich war zweimal in Amerika.

Ik ben twee keer naar Amerika geweest.

- Wart ihr letzten Monat in Amerika?
- Waren Sie letzten Monat in Amerika?
- Warst du letzten Monat in Amerika?

- Was je vorige maand in Amerika?
- Was u vorige maand in Amerika?
- Waren jullie vorige maand in Amerika?

- Wart ihr letzten Monat in Amerika?
- Waren Sie letzten Monat in Amerika?

Was u vorige maand in Amerika?

Englisch wird in Amerika gesprochen.

Engels wordt gesproken in Amerika.

Amerika ist reich an Öl.

Amerika heeft petroleum in overvloed.

Endlich ging er nach Amerika.

Eindelijk ging hij naar Amerika.

Ich musste nach Amerika gehen.

Ik moest naar Amerika gaan.

Ich wurde in Amerika geboren.

Ik ben in Amerika geboren.

Wir importieren Mehl aus Amerika.

We importeren meel uit Amerika.

Sie ist in Amerika geboren.

Ze is in Amerika geboren.

Sie wurde in Amerika geboren.

Ze is in Amerika geboren.

Ich gehe zurück nach Amerika.

Ik ga terug naar Amerika.

Ich möchte nach Amerika gehen.

Ik wil naar Amerika gaan.

Er kam zurück aus Amerika.

Hij kwam terug uit Amerika.

Sie ist nach Amerika gegangen.

Ze is naar Amerika gegaan.

Amerika schaffte die Sklaverei ab.

De Verenigde Staten schaften de slavernij af.

John wurde in Amerika geboren.

John is in Amerika geboren.

Amerika ist geteilter denn je.

Amerika is verdeelder als nooit tevoren.

- Der Atlantische Ozean trennt Amerika von Europa.
- Der Atlantik trennt Amerika von Europa.

De Atlantische Oceaan scheidt Amerika van Europa.

Warst du schon einmal in Amerika?

- Zijt ge al eens in Amerika geweest?
- Was je ooit al in Amerika?

Lucy ist eine Studentin aus Amerika.

Lucy is een student uit Amerika.

Sie beschloss, in Amerika zu studieren.

Ze besloot in Amerika te studeren.

Welche Sprachen spricht man in Amerika?

- Welke talen spreekt men in Amerika?
- Welke talen worden er gesproken in Amerika?

Sie war letzten Monat in Amerika.

Ze was afgelopen maand in Amerika.

Japan hat weniger Einwohner als Amerika.

Japan heeft minder inwoners dan Amerika.

Welche Sprache spricht man in Amerika?

Welke taal spreekt men in Amerika?

Können wir Amerika eine Absage erteilen?

Kunnen we "nee" zeggen tegen Amerika?

Wann wurde Amerika unabhängig von England?

Wanneer werden de Verenigde Staten onafhankelijk van Engeland?

Ich war schon zweimal in Amerika.

Ik ben al twee keer in Amerika geweest.

In Amerika fahren die Autos rechts.

- Op het Amerikaanse continent rijden de auto's rechts.
- In Amerika rijden de auto's rechts.
- In Amerika rijden auto's aan de rechterkant van de weg.

In Amerika gibt es fünfzig Staaten.

Er zijn vijftig staten in Amerika.

Er machte eine Reise nach Amerika.

Hij ging op reis naar Amerika.

- Ich habe einen Freund, der in Amerika lebt.
- Ich habe eine Freundin, die in Amerika lebt.

Ik heb een vriend die in Amerika woont.

Das Amerika in die Welt exportieren will.

dat Amerika tracht te exporteren naar de rest van de wereld.

Sein Wunsch ist, nach Amerika zu gehen.

Hij wil naar Amerika gaan.

Er ist letzte Woche nach Amerika gegangen.

- Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan.
- Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan.

Ich ging nach Amerika um zu studieren.

Ik ging naar Amerika om te studeren.