Examples of using "„bist" in a sentence and their dutch translations:
- U bent grappig.
- Jullie zijn grappig.
- Je bent grappig.
Je bent gek.
Jij bent een zanger.
- Zijt ge student?
- Ben je student?
Ben je single?
Ben je kwaad?
Ben je klaar om te vliegen?
Ben je gelovig?
Je bent gek.
Ben jij dit?
Een gewaarschuwd mens telt voor twee.
Je bent ontslagen.
Ben je moe?
Jij bent de eerste.
- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
- Ben jij zanger?
- Ben jij een zangeres?
Je bent dronken!
- Jij bent mooi.
- Je bent mooi.
Ben je eerstejaars?
Je bent grappig.
Jij bent het.
Ben je gek?
Je bent dom.
- Je bent heel mooi.
- Je bent erg knap.
- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.
- Je bent verslaafd aan je werk.
- Je bent een workaholic.
- Je bent een nietsnut.
- Je bent een deugniet.
Ben je een buitenlander?
Ben je kwaad?
- Jij bent aan de beurt.
- Jij bent.
- Het is jouw beurt.
- Zijt ge student?
- Bent u student?
- Bent u studente?
- Ben je student?
Ben je nog steeds wakker?
Jij bent de grootste.
Je bent een megalomaan.
Kom, het is uw beurt.
Je bent mijn vriend.
Jij bent de dokter.
Jij bent het.
Ben je nog steeds wakker?
Je bent niet dik.
- Je bent heel slim.
- U bent heel slim.
- Jullie zijn heel slim.
Ben je tien jaar?
Ben je niet vegetarisch?
Ben je er klaar voor?
"Ben jij flexibel?"
Jij bent professor.
- Jij bent aan de beurt.
- Jij bent.
- Zijt ge dokter?
- Ben je arts?
Ben je bezig?
Je bent resoluut.
Jij bent ondeugend.
Ben je er?
Je bent walgelijk!
- U bent ziek!
- Je bent ziek!
Ben je zwanger?
Je bent een racist.
Ben je doof?
Ben je dood?
- Gaat het goed met je?
- Ben je oké?
- Je bent geweldig.
- U bent geweldig.
- Jullie zijn geweldig.
Je bent belangrijk.
Je bent oerdom.
- Ge zijt zwanger.
- Jij bent zwanger.
- U bent zwanger.
- Jullie zijn zwanger.
Ben je dronken of zo?
- Je bent gemoedelijk.
- Je bent onbekommerd.
Weet je het zeker?
- Heb je je buik vol gekregen?
- Zit je vol?
- Heb je genoeg gehad?
Ben je gewond?
- Je bent geweldig.
- Je bent echt goed.
Je bent lui!
Je bent speciaal.
Ben je klaar om te vliegen?
Ben je nieuw?
Je bent geweldig!
Waar zijt ge?
- U bent rijk.
- Jullie zijn rijk.
- Je bent rijk.
- Jij bent rijk.
Ben je besneden?
Je bent te vertrouwen.
Jij hebt vakantie nodig.
Je bent goed.
Jij bent de dokter.
Ben je tevreden?
Ben je wakker?
Ben je klaar?